MAANDAG 28 SEPTEMBER 1931.
351
Het voorstel van den heer Kooistra wordt met 18 tegen 12
stemmen verworpen.
Tegen stemmende heeren Meijnen, Vos, Van Tol, Manders,
Beekenkamp, Van Es, Van der Reijden, de Reede, Splinter,
Romijn, Goslinga, Wilmer, Van Rosmalen, Wilbrink, Bergers,
Simonis, Bosman en Van Eecke.
Vóór stemmen: de heeren Vallentgoed, Kooistra, Schüller,
mevr. de Clerde Brnijn, de heeren Van Stralen, Knuttel,
Groeneveld, Koole, Van Eek, Kuipers, Verweij en mevr.
Braggaarde Does.
De heer Schüller verklaart, dat hij tegen het voorstel van
Burgemeester en Wethouders zal stemmen.
l)e heer Kooistra komt terug op de mededeeling van den
heer Splinter, dat volgens den Minister deze 38 woningen
door het aanbrengen van een borstwering d. w. z. het op
trekken van een muur, waardoor de slaapkamers grooter worden
zouden kunnen dienen tot woningen voor groote gezinnen,
en dat Burgemeester en Wethouders daarop niet zijn ingegaan.
Men bedoelt daarmede dus: wij zijn toch knappe menschen,
dat wij wenschen, dat die kleine huisjes ook gebruikt worden
voor kleine gezinnen, maar zoo is het in werkelijkheid toch
niet, want wanneer men, zooals het College voorstelt, die
woningen weer stelt in handen van de Woningstichting, dan
krijgt men weer hetzelfde als bij die gemeentewoningen; die
zijn voor kleine gezinnen, maar men brengt er alles in, wat
onderdak moet hebben, zelfs groote gezinnen met 5 kinderen
wanneer dit in handen van de gemeente werd gesteld, zou
die misschien ook een beter overzicht hebben, hoe de over
plaatsing van gezinnen in die woningen moet plaats hebben;
dan kan men de groote gezinnen meer plaatsen in grootere
woningen. Het spijt spreker dat Burgemeester en Wethouders
niet hebben toegegeven aan den aandrang van den Minister
om die woningen grooter te maken; hij had dien muur wel
willen doen optrekken, want voor een gezin met 3 tot 5 kin
deren zijn deze woningen al heel spoedig te klein. Gezien het
groote gebrek aan woningen ter vervanging van krotten rest
spreker niet anders, nu zijn voorstel tot aanhouding is ver
worpen, dan om ook vóór het voorstel van Burgemeester en
Wethouders te stemmen, omdat het zoo noodig is, dat er
woningen komenanders zit men misschien weer langen tijd
te wachten op woningen, hoewel spreker niet voldaan is.
De heer Splinter zegt, dat de heer Kooistra dat nooit is.
De heer Kooistra ontkent dit. Die tijd komt wel, maar
dan moet men ook eenigszins tegemoetkomen aan sprekers
wenschen. Een arbeider heeft toch ook recht op een behoorlijke
woning en deze beantwoorden daaraan niet. Men heeft wel
gesproken van 5 slaapkamers, maar dat zijn maar 6 woningen
en er is zooveel gebrek aan woningen. Sprekers fractie zal dus
voor dit voorstel stemmen, hoewel deze woningen niet voldoen
aan de eischen, die zij stelt.
De heer Groeneveld meent, dat men met dit voorstel precies
den verkeerden kant uitgaat. Ieder kent wel het type arbeiders
woning, dat 20 jaar geleden gebouwd werd.
Wat daarna gebouwd is, is van veel mindere kwaliteit. In
plaats van vooruitgang, valt hier achteruitgang te constateeren.
Spreker kan er zich niet mede vereenigen, dat de arbeiders
woningen, die thans gebouwd worden, wat de indeeling betreft
veel slechter zijn dan die welke 20 jaren geleden werden
gebouwd.
De heer Knuttel merkt op, dat de woningen van 20 jaren
geleden nu ook gesplitst worden.
De heer Groeneveld erkent, dat het beter is een slechte
woning te hebben dan geen woning te bezitten. Ook is het
waar, dat er thans een groote werkloosheid heerscht, zoodat
hoe spoediger met den bouw van woningen wordt aangevan
gen, hoe beter het is.
Maar moet de Raad daarom altijd medegaan met voorstellen
van Burgemeester en Wethouders tot het bouwen van wo
ningen, die niet aan redelijke eischen voldoen?
Wat is het eigenlijk voor een woning, waarin geen gang,
maar slechts een portaaltje is? Een arbeider, voor wien een
rijwiel een stuk gereedschap is, zal zijn fiets in de woonkamer
moeten opbergen. Moet ook de kinderwagen in de huiskamer
gestald worden?
Spreker zou ook graag een antwoord willen hebben op de
vraag, of de Wethouder in staat is de verordening op het
behoorlijk bewonen van woningen, ten aanzien van deze huizen
te doen naleven. Indien de Wethouder dat niet kan, is daar
mede het bewijs geleverd, dat deze woningen niet deugen.
De heer Wilmer zegt een feit te willen constateeren, dat
door den heer Kooistra blijkbaar niet is opgemerkt en dat
toch wel eenige waardeering verdient.
Indien men de geschiedenis, van den bouw van de gemeente
woningen nagaat, blijkt daaruit allerduidelijkst, dat het percen
tage van de grootere woningen in de verschillende bouwplannen
steeds grooter wordt.
Bij het eerste voorstel was het percentage van de allerkleinste
woningen verreweg het grootst. Van sprekers zijde is daarop
critiek uitgeoefend en de wensch uitgesproken, dat het per
centage van de grootere woningen grooter zou worden. In
het daarop volgend plan was het reeds grooter en nu is het
weer grooter geworden.
Deze verbetering van het systeem mag met waardeering
geconstateerd worden en zonder te verklaren, dat het ideaal
is bereikt, mag men vaststellen, dat het aantal groote woningen
in dit plan veel grooter is dan in het eerste plan.
Het gevolg hiervan is, dat de drang om groote gezinnen
in de allerkleinste woningen onder te brengen, niet meer zoo
groot zal zijn als hij in den aanvang is geweest. Spreker is
daarvan ook een tegenstander en zelf heeft hij in de commissie
voor gemeentewerken het denkbeeld bepleit, dat het beter is
menschen, die met hun groote gezin in een krot wonen en
een gemeentewoning vragen, in hun krot te laten wonen dan
hen onder te brengen in een gemeentewoning van het aller
kleinste type; aangezien anders deze gemeentewoning binnen
enkele jaren tot een krotwoning geworden zal zijn.
Spreker is het op dit punt volkomen eens met den heer
Kooistra.
De verbetering, die dit plan vertoont in vergelijking met
het eerste plan, mag evenwel met waardeering worden ge
constateerd.
De heer Bergers sluit zich bij den vorigerr spreker aan.
Het doet spreker genoegen, dat rekening is gehouden met
de groote gezinnen, maar hij vraagt de aandacht voor het
portaaltje bij de entrée der woningende meeste menschen
hebben een fiets of een kinderwagen, die zij nu op de trap
of in een der kamers moeten zetten; in de open lucht kan
men die niet plaatsen; wanneer men dat portaaltje een halve
meter breeder maakt, kan men ze daar plaatsen.
De heer Wilbrink heeft met verwondering kennis genomen
van de oppositie van den heer Kooistra, waaruit spreekt de
behoefte aan critiek. Niettegenstaande de heer Kooistra, die
hier toch wil doorgaan voor een eersten strijder voor de
volkshuisvesting, zelf verbetering constateert in vergelijking
met vroeger gebouwde woningen, en dat wil wat zeggen
voor den heer Kooistra, meent hij toch, dat dit voorstel weer
niet ver genoeg gaat en schroomt hij zelfs niet een voorstel
te doen, om deze zaak aan te houden en op de lange baan
te schuiven. Is het hem nu te doen, niet direct om de volks
huisvesting te bevorderen, maar om de verbetering daarvan
op te houden? De heer Kooistra weet toch zeer goed, dat
zoo'n voorstel verschillende instanties moet passeen n; daar
zullen weer maanden overheen gaan en dan heeft hij weer
aanleiding om Burgemeester en Wethouders te beciitiseeren,
dat zij niet diligent zijn inzake den woningbouw. De argu
menten van den heer Kooistra zijn toch lichtelijk bespottelijk;
hij betoogt, dat voor deze woningen zelfs 83 M2. grond be
schikbaar is en dat dus niets belet om die woningen grooter
te maken, waarmede hij dus als het ware te kennen wil
geven, dat er in andere gevallen te weinig grond was om
grooter woningen te maken, hetgeen spreker ontkent; ook
toen had men genoeg grond om grooter woningen te bouwen.
Spieker is daarentegen dankbaar voor dit voorstel, waarmede
in grootere mate wordt tegemoet gekomen aan de behoeften
voor groote gezinnen en spreker hoopt, dat de uitgeoefende
critiek Burgemeester en Wethouders niet zal verhinderen op
den ingeslagen weg voort te gaan en dat zij niet moedeloos
zullen worden, omdat wat zij doen ter verbetering der volks
huisvesting van hen, die zich speciaal noemen de vertegen
woordigers der arbeiders, nog niet de minste waardeering
ondervindt.
De heer Knuttel kan geen oogenblik accepteeren, dat de
omstandigheid, dat er woningnood en werkloosheid heerschen,
den Raad zou nopen nu maar alles te aanvaarden, wat door
Burgemeester en Wethouders en door de Regeering, die achter
hen staat, op het gebied van de volkshuisvesting wordt ge
dicteerd, en daarmede voor de arbeiders genoegen te nemen.
Men moet daartegenover ook stelling durven nemen dooreen
plan, dat niet aan redelijke eischen voldoet, te verwerpen,
De heer Bosman vroeg zooeven: wie bepaalt die redelijke
eischen?
De redelijke eischen worden in hoofdzaak bepaald door de
kapitalisten. Een dun aftrekseltje van de eischen, die zij voor
hun eigen woningen stellen, vormt de redelijke eischen van
de arbeiders, hetgeen overigens in zeker opzicht verkeerd is.