MAANDAG 24 AUGUSTUS 1931. 317 werkgever, in casu de gemeente, een bepaalde verhooging met de grootst mogelijke zorg moet toepassen. Daarom sluit spreker zich aan bij hetgeen door de heeren Romijn en Wilbrink over het passeeren van de salaris-commissie is gezegd. Hij wil daarmede niet beweren dat, indien deze commissie was ge hoord, een verhooging voor dezen ambtenaar uitgesloten zou zijn geweest, maar, gezien het feit dat de salaris-commissie op het punt staat met haar werkzaamheden gereed te komen, had hij het van het College verstandiger gevonden even met dit voorstel te wachten. Indien spreker tegen dit voorstel zal stemmen, wil hij niet geacht worden een tegenstander te zijn van een salaris- verhooging voor den betrokken ambtenaar, maar om practische redenen acht hij het gewenscht deze zaak tegelijk te behandelen met het rapport van de commissie ad hoe. Daartegen kan geen bezwaar bestaan, omdat de zaak niet zulk een grooten haast heeft. Het geldt hier niet een geval als datvansEnde- geest", waarin de Directeur ondanks herhaalde oproepingen niet in een bepaalde vacature kon voorzien. De heer Huurman kan zich in het algemeen vereenigen met hetgeen door de heeren Romijn, Wilbrink en Verweij is gezegd. Ook zijns inziens is het verkeerd afzonderlijke salarisverhoo- gingen toe te passen, omdat het verband en het evenwicht tusschen de salarissen, waarnaar men bij het totstandkomen van de bestaande regeling ernstig heeft gestreefd, vóór alles moet worden behouden. Spreker zal er niet op aandringen de commissie ad hoe te hooien, binnenkort zal deze commissie wel met haar werk gereed zijn. Spreker wil er echter op wijzen, dat het momenteel niet bepaald een geschikte tijd is om over salarisverhoogingen te spreken, tenzij deze zich onder het normale bevinden. Onge twijfeld zullen er gegronde motieven zijn, die de commissie aanleiding geven dezen ambtenaar een hooger salaris toe te kennen. Daai tegen bestaat het bezwaar, dat deze ambtenaar is gerangschikt in een groep, waarvan dan het verband ver broken wordt. Spreker kan zich om die reden niet met het voorstel van Burgemeester en Wethouders vereenigen. De heer Wilmer heeft als lid van de Commissie voor de Gemeentelijke Bank van Leening er toe medegewerkt om Burgemeester en Wethouders in overweging te geven dit voorstel in te dienen. Hij stelde zich op het standpunt, dat de Commissie ad hoc in de eerste plaats en voornamelijk te overwegen heeft of bepaalde rangen te laag worden bezoldigd, maar niet welke ambtenaren een bepaalden rang moeten vervullen, en daarom meende hij, dat er geen bezwaar tegen kon worden aangevoerd, indien werd voorgesteld een be paalden ambtenaar in een hoogeren rang in te deelen. Het voorstel om dat ten aanzien van dezen specialen ambte naar te doen, behoeft spreker niet te verdedigen, omdat nie mand der sprekers als zijn meening heeft geuit, dat voor deze functie en voor den persoon, die haar vervult, een vol doend salaris wordt uitgekeerd. Alleen bezwaren van opportu- nistischen aard zijn tegen het voorstel aangevoerd. Men meent, dat het niet moet uitgaan van Burgemeester en Wethouders op dit oogenblik, maar dat het later eventueel door de Commissie ad hoc in haar voorstellen aan Burgemeester en Wethouders zal kunnen worden opgenomen. Spreker is nog niet bekeerd; hij kan nog niet inzien, dat de Commissarissen van de Bank van Leening een daad hebben gesteld, welke niet opportuun is Hij is nog van meening, dat de Commissie ad hoc in de eerste plaats en voornamelijk heeft te bepalen de salarissen,welke aan be paalde rangen moeten worden uitgekeerd, en het niet zoozeer op haar weg ligt uit te maken welke ambtenaren bij een bepaalden rang moeten worden ingedeeld. Wat moeten nu de leden, die een andere meening zijn toegedaan, doen? In alle bescheidenheid geeft spreker aan hen, die tegen dit voorstel hebben geopponeerd, en speciaal aan den heer Verweij, die uitdrukkelijk heeft verklaard dat, indien dit voorstel de Commissie ad hoc had gepasseerd, hij er waarschijnlijk niet tegen zou zijn geweest, in overweging een voorstel in te dienen, waarbij aan den Raad wordt verzocht thans niet te stemmen, maar het voorstel te zenden aan de Commissie ad hoe. Spreker zal aan een dergelijk voorstel zijn stem niet geven, maar hij acht dit voor hen, die het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet opportuun vinden, de beste oplossing. De heer Bergers heeft uit de stukken niet de overtuiging kunnen putten, dat dit voorstel de Commissie ad hoc had moeten passeeren, maar anderzijds acht hij het een gelukkig verschijnsel, dat de Commissarissen van de Bank van Leening hebben gemeend den Directeur een salarisverhooging te moeten toekennen. Daaruit blijkt, dat de ambtenaar in kwestie voor zijn zaak strijdt en zijn best doet. Als de Commissarissen van andere gemeentelijke afdeelingen en diensten op dezelfde wijze te werk gingen, zouden misschien nog wel meer ambte naren voor een salarisverhooging in aanmerking komen. In dit voorstel ligt een aansporing voor alle ambtenaren om accuraat te werken en hun best te doen, en tevens voor hen, die zich minder met hart en ziel aan hun werk geven, om meer slagvaardig te wezen en meer voor hun werk over te hebben. De heer de Reede heeft als Commissaris van de Bank van Leening volgaarne aan dit voorstel tot salarisverhooging mede gewerkt en heeft als lid van de Salariscommissie geen oogen blik den indruk gehad, dat hij daarmede iets deed, waardoor bij die Commissie min of meer onaangenaam zou zijn; het tegendeel is zelfs het geval. De Commissie voor de Bank van Leening heeft haar taak zeer zuiver ingezien; wanneer ten aanzien van de tractementen der ambtenaren van een bedrijf een zekere wanverhouding gaat ontstaan, zijn de Commis sarissen allereerst aangewezen om het College van Burge meester en Wethouders daarop te wijzen; Burgemeester en Wethouders zullen dan die argumenten wel toetsen en nagaan en beoordeelen of ten aanzien van anderen geen wanverhou dingen kunnen ontstaan, maar daarmede hebben de Commis sarissen van de instelling, waar het feit zich voordoet, absoluut niets te maken. Spreker heeft zich dan ook eenigszins ver wonderd over de redevoering van den heer Wilbrink, die sprak over de bescheidenheid van andere Commissies. Die bescheidenheid beschouwt spreker als een minder juist inzicht in de taak van de Commissie ten aanzien van dergelijke zaken. Wanneer Burgemeester en Wethouders zwichten voor de argumenten der Commissie, dan bewijst dat, dat zij degelijke argumenten aangevoerd heeft. Hier was het argument der Commissie, dat de werkzaamheden van den Directeur van de Bank van Leening zoodanig gewijzigd zijn, dat zijn functie thans grondig verschilt van die, zooals zij eenige jaren geleden was. Alleen op grond van vermeerdering van werk, van het belangrijker worden van zijn taak heeft de Commissie ge meend deze verhooging te moeten voorstellen en zij is Bur gemeester en Wethouders dankbaar, dat deze zich met de argumenten der Commissie hebben vereenigd en dit voorstel aan den Raad gedaan hebben. Spreker vertrouwt dus dat men nog eens over de houding der Commissie zal denken, alvorens dit voorstel af te wijzen Er is hier inderdaad een fout; spreker zegt niet, dat ook niet op andere punten fouten bestaan, maar daarvoor moeten de andere Commissies zorgen. Dit is niet de taak der salariscommissie; die moet de zaak anders bezien, n.l. de salarissen in het algemeen, of de rangen goed zijn, of de aan die rangen verbonden vergoedingen vol doende zijn; het breede standpunt der Commissie ad hoe maakt het haar onmogelijk zich zeer grondig met incidenteele gevallen in te laten. Daarom heeft spreker gemeend, dat de Commissie ad hoc in deze niet werd gepasseerd en heeft hij als Commissaris van de Bank van Leening van harte mede gewerkt aan dit voorstel. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van den heer Verweij, luidende: «Ondergeteekende stelt voor, punt 17 van de agenda aan te houden, teneinde alsnog het gevoelen van de Commissie ad Hoc in te winnen." Het voorstel van den heer Verweij wordt voldoende onder steund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter zegt, dat de bedoeling van dit voorstel niet zoozeer is te zijn een voorstel van orde tot sluiting van deze discussie, maar om allereerst te doen beslissen, of deze zaak nog verwezen zal worden naar de Commissie ad hoe. De heer Groeneveld heeft zich als Commissaris van de Bank van Leening met dit voorstel vereenigd, omdat onder het ambtenarencorps van die instelling eenige rangsverhooging heeft plaats gehad, waaraan natuurlijk ook salarisverhooging vastzat; er was geen reden om den Directeur daarvan uit te sluiten, te meer, omdat de positie van de Bank van Leening de laatste jaren volkomen is gewijzigd en veel gewichtiger is geworden, hetgeen voor den Directeur veel meer weik en ook verantwoordelijkheid meebrengt. Spreker geeft evenwel toe, dat het wel wenschelijk zou zijn geweest, daarover de Commissie ad hoe te raadplegen, maar daar staat hij als Commissaris buiten. De heer Reimeringer sluit zich geheel aan bij de leden van de Commissie voor de Bank van Leening. Geen der leden is opgekomen tegen het voorstel om den Directeur een salaris verhooging toe te kennen; dat kan spreker best begrijpen, want de positie van den Direjteur van de Bank van Leening is geheel gewijzigd. Vroeger werden alleen kleine pandjes beleend, een paar ongelukkige schoenen e. d., maar juist door de activiteit van den heer van Aggelen is dat anders ge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 9