314 MAANDAG 24 AUGUSTUS 1931. de zaak heel eenvoudig en bestaat er geen reden om te be talen, maar de mogelijkheid is lang niet uitgesloten, dat de rechter een andere uitspraak geeft en de gemeente tot het toekennen van schadevergoeding veroordeelt. Deze kwestie behoeft hier niet verder te worden behandeld, maar, als de Raad er prijs op stelt de behandeling van dit voorstel aan te houden, dan achten Burgemeester en Wet houders zich verplicht te zeggen, welke de mogelijke gevolgen daarvan zullen zijn. Over de gevolgen daarvan is de heer Groeneveld het niet eens met den heer Romijn; dat kan spreker in het midden laten, nu het College zijn plicht heeft gedaan en gezegd: weet wel, dat die gevolgen eraan kunnen vastzitten. De heer Wilmer zegt, dat de voorbereiding van een voorstel, waardoor het vraagstuk van de Sociëteit Amicitia tot beslissing zou zijn gebracht, toch niet zoo langen tijd behoeft te vorderen. Meenen Burgemeester en Wethouders langen tijd noodig te hebben om te komen met een praeadvies op het voorstel van de heeren Huurman, Wilbrink en spreker? Zoo neen, dan is dit uitstel voor de Sociëteit ook niet zoo belangrijk; zoo ja, dan zou het anders worden. Spreker vraagt niet, hoeveel weken het zou duren, maar of het College nog langen tijd meent noodig te hebben. De Voorzitter heeft reeds in de vergadering van 8 Juni 1.1. op een desbetreffende vraag geantwoord, dat het geruimen tijd zou vorderen, op het voorstel-Wilmer c.s. praeadvies uit te brengen, omdat daarbij de geheele zaak weer aan de orde zou komen, welke architecten men zal uitnoodigen, welke voorwaarden gesteld moeten worden, welke vormen in acht te nemen zijn bij een dergelijke poging om te komen tot de keuze van een Raadhuisplan. Verschillende mogelijkheden moeten onder oogen worden gezien, hetgeen veel tijd kan kosten; die zaak moet ook weer eens besproken worden in de verschillende commissiën. Dit neemt evenwel niet weg, dat men de keuze van een terrein, waar het hier om gaat, eerder aan de orde zal kunnen stellen, terwijl men het uit werken van het geven van een opdracht aan 3 of meer of minder architecten later onder oogen kan zien. Een praeadvies over de vraag, waar het Stadhuis zal moeten komen en het scheppen van gelegenheid om daarover te spreken, behoeven echter niet zeer veel tijd te kosten. De heer van Stralen zegt, dat er volgens den Voorzitter geen bezwaar zou zijn tegen een spoedige beslissing omtrent de terreinkeuze, maar men weet toch wel, dat het de be doeling der sociaal-democraten is, de terreinkeuze niet voor barig te doen plaats hebben, maar om die vast te maken aan de Stadhuisplannen in het algemeen. Stelt men nu de terrein keuze los van alles aan de orde, dan komt men weer in strijd met het eerst aangenomen voorstel, waarbij den heer Dudok tevens werd opgedragen een tweede ontwerp te maken voor een nieuw terrein, dat dus nader door den Raad aangewezen zal moeten worden. Daarop wenscht spreker nadrukkelijk te wijzen. De Voorzitter zegt, dat de heer van Stralen gelijk heeft. Het bepalen van het terrein hangt samen met de opdracht aan den heer Dudok om een tweede ontwerp te maken; dat kan hij niet doen, zonder dat hem een terrein aangewezen wordt. De heer Schüller heeft met alle verbazing van den Voor zitter gehoord, dat hij op het oogenblik meent, dat de terrein keuze één-twee-drie kan plaats hebben. In Ingekomen Stuk No. 129 van 1931 deelen Burgemeester en Wethouders mede, dat zij ook aan de daarin genoemde architecten opdracht zullen geven zich te oriënteeren over de terreinkeuze. Nu zegt de Voorzitter, dat dit bij wijze van spreken de volgende week wel kan, maar in dit officieele stuk zeggen Burgemeester en Wethouders, dat zij de terreinkeuze aan de architecten willen overlaten. De Voorzitter zegt, dat de heer Schüller de zaak niet geheel juist voorstelt. De heer Schüller citeert nu uit het Ingekomen Stuk No. 129 van 12 Mei 1931 het volgende: »Op 2 Februari 1931 had deze bespreking plaats, als gevolg waarvan wij nog bij schrijven van dien zelfden datum aan de genoemde 5 deskundigen berichtten, dat er bij ons College geen bezwaar bestond de opdracht alsnog in dien zin uit te breiden, dat ook de keuze van een terrein voor den bouw van het nieuwe Raadhuis daarin werd betrokken". Hieruit blijkt, dat die heeren in die conferentie met Burge meester en Wethouders zich in dien geest hebben uitgelaten, dat zij de terreinkeuze onder het oog wilden zien. De heer Splinter voegt spreker toe: gij hebt Burgemeester en Wethouders geen commüsie gegeven. Spreker heeft dat wel willen doen, niet voor het, planDudok, omdat hij zwart op wit had, dat de heer Dudok zulk een commissie niet wilde, maar wel voor een ander Vraagstuk. De deskundigen hebben dus aan het College te kennen gegeven, dat zij het op prijs zouden stellen te worden betrokken in de keuze van de plaats, Burgemeester en Wethouders hebben zich er bij neergelegd en dat aan den Raad mede gedeeld. Als spreker den burgemeester nu hoort zeggen, dat men bij wijze van spreken de volgende week over de plaats kan gaan praten, dan gevoelt hij zoo, dat dan in één keer het plan van de sociaal-democraten van de baan is. De Voorzitter wijst er op, dat er door Burgemeester en Wethouders niet over gedacht was om de heeren deskundigen te raadplegen over de keuze van het terrein, maar dat de commissie had te kennen gegeven er prijs op te stellen haar oordeel over die aangelegenheid te geven. Het College heeft zich er ten slotte bij neergelegd, zooals trouwens blijkt uit de passage, volgende op die, welke de heer Schüller uit het Ingekomen Stuk vari 12 Mei 1931 heeft voorgelezen. Die passage luidt namelijk: »Nadrukkelijk stipuleerden wij echter tijdens de bespre kingen, dat het ons College vrijstond incidenteel alle beslis singen te nemen, die ons noodig voorkwamen." De bedoeling van die zinsnede was, dat, als Burgemeester en Wethouders en de Raad in dien tusschentijd tot een be slissing kwamen om een bepaald terrein aan te wijzen, zij daarin volkomen vrij zouden blijven. Het voorstel van de heeren Wilmer en van Es wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen, met aanteekening in de notulen dat, de heer Romijn geacht wil worden te hebben tegengestemd. De behandeling van punt 12 wordt mitsdien aangehouden. (De heeren Huurman, Groeneveld, Manders en Wilbrink waren inmiddels ter vergadering gekomen.) XIII. Voorstel in zake het aangaan van overeenkomsten met de gemeente Valkenburg betreffende de levering van electi ischen stroom en tot wijziging van de met die gemeente d.d. 23 September 1912 gesloten gasleveringsovereenkomst. (Zie Ing. St. No. 204.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XIV. Voorstel tot onbewoonbaarverklaring van de perceelen 1e Huigdwarsstraat Nis 1 tot en met 20. (Zie Ing. St. No. 205.) De heer Zitman kan zich met dit voorstel niet vereenigen. Deze woningen zijn éénkamerwoningen, maar het zijn groote kamers van 18 M2.; er is voldoende ruimte tusschen de woningen; n.l. 5J M. Spreker is het er niet mee eens, dat er niet voldoende licht en frissche lucht zou zijn, want dat blok van 10 woningen aan den Noordkant grenst aan de Gasfabriek; daar is een blinde muur, waarin licht- en lucht- ramen gemaakt kunnen wordenin het andere blok, aan de Zuidzijde, kan in het plafond een lichtraam gemaakt worden met een koker door het dak heen. Verder wordt gezegd, dat er geen trasramen onder die woningen zijn, maar die zal men evenmin vinden onder de oude huizen aan Rapenburg en Breestraat. Er zijn natuurlijk woningen bij, die slecht bewoond zijn, maar er zijn er ook die netjes bewoond zijn; de nieuwe woningen in de Transvaalbuurt zien er soms na jaar bewoning nog treuriger uit dan deze. Die 20 woningen behooren aan één eigenaar en het gaat niet aan dien zoo maar zulk een groote schade te berokkenen, wel ƒ10.000.— a ƒ20.000.—. De Gasfabriek schijnt groote behoefte te hebben aan de open ruimte, die zal ontstaan, als die woningen af gebroken zijn. Laat de Commissie voor de Gasfabriek eerlijk en openlijk een aannemelijk bod op die woningen doen. Spreker moet zich dus sterk tegen dit voorstel verklaren. De heer Groeneveld zegt, dat in de 2de Huigdwarsstraat nog 2 woningen staan, eigendom van de Lichtfabrieken, die volkomen gelijk zijn aan en zeker niet beter dan de in dit voorstel genoemde woningen. Waarom zijn deze twee even slechte woningen niet mede in dit voorstel opgenomen? De heer Kooistra geeft toe, dat die kamers zeer groot zijn, meer dan 14 M2., maar zij zijn ook zeer vochtig; dat kan ook niet anders, want indertijd is aan den achterkant eene sloot geweest en spreker veronderstelt niet, dat de trasramen in die woningen zoo deugdelijk waren, dat zij het vocht I zouden tegenhouden. Spreker heeft geconstateerd, dat die

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 6