MAANDAG 24 AUGUSTUS 1931.
325
afscheid te moeten nemen van een taak die mij nauw aan
het harte lag en waaraan ik nog gaarne mijne krachten zou
willen wijden, maar ik heb begrepen het woord van den
dichter, dat er is een tijd van komen en van gaar. en dat
met het het oog op mijn leeftijd de tijd van gaan voor mij
is aangebroken en ik mijn taak aan jongere krachten
moet overdragen en ook voor mij geldt, wat ik bij een
ander afscheid tot iemand anders heb gezegd, dat wij zijn
ten slotte voorbijgaande arbeiders in het groote wereldplan.
Wij nemen op het werk, dat zij die ons voorgingen ons hebben
nagelaten en wij werken, naarmate van de talenten ons ge
schonken, met ijver en toewijding aan onze taak om op een
oogenblik de werktuigen uit onze handen over te dragen aan
hen die na ons komen om het werk voort te zetten. Niet hij
die den boom plant zal de vruchten plukken.
Toch is het zwaar te moeten scheiden, daar er nog zoo vele
zaken zijn, waarin ik met hart en ziel medeleef en aan welker
afwerking ik zoo gaarne had willen medewerken, maar ik zal
leeren hierin te berusten.
Toch spijt het mij dat zaken die ik, wat mijn deel betreft,
geheel heb afgewerkt niet meer in uwen Raad kan brengen.
Vooral de nieuwe verordening op de schoolartsen en het
Badhuis in Tuinstadwijk. Reide ontwerpen zijn gereed en het
ware mij een genoegen geweest die zaak nog hier te mogen
behandelen, maar de langzame gang in ambtelijke zaken met
de eindelooze adviezen van personen en commissiën, die gehoord
moeten worden, zijn helaas een groote rem tot vlugge afwer
king, om nu maar te zwijgen van de nieuwe Veemarkt. Het
was een illusie van mij geweest, in deze tweede vierjarige
periode van mijn wethouderschap deze zaak te kunnen af
werken, daar deze zaak voor 4 jaren ter behandeling klaar
lag. Het heeft niet mogen zijn en ik zal mij troosten met de
gedachte, dat een veel grooter en machtiger man dan ik,
wethouder Wibaut, die zoo gaarne voor zijn aftreding de
kwestie van de Waterleiding had willen behandelen en ook
deze aan zijn opvolgers moet overlaten. Ende desespereert nim
mer: eene illusie van mij als jong raadslid de oprichting
van een park of wandelbosch in vroeger jaren door mij ge-
propagandeerd om Leiden meer aantrekkelijk als woonstad
te maken en toen met spot begroet, is thans werkelijkheid.
Wat mij nu bij mijn afscheid tot groote dankbaarheid stemt,
is het groote vertrouwen, dat ik heb mogen genieten. In de
eerste plaats van de Leidsche kiezers. Het is nu 26 jaren
geleden dat ik voor het eerst mijn intrede in dezen Raad
deed en steeds werd ik bij aftreden weder herkozen. Zoo heb
ik 14 jaren achtereen deel van uwen Raad uitgemaakt. Toen
ik in 1919 mij niet meer herkiesbaar stelde, en in 1923 weder
mijn intrede in den Raad deed en in 1927 met een groot
aantal stemmen werd herkozen en tot mijn groote verwon
dering zelfs honderden stemmen mocht verwerven in een deel
der gemeente, waar ik dacht geen enkele stem te zullen
verkrijgen.
Dankbaar ook voor het vertrouwen door de Raadsleden in
mij gesteld, die mij in 1923 op den W(thouderszetel plaatsten
en daardoor ook behalve mijn stem in het College van Burge
meester en Wethouders het voorzitterschap van vele ge
wichtige commissiën toevertrouwden, en ten slotte de beide
Colleges van Burgemeester en Wethouders, het tegenwoordige
en het vorige onder Voorzitterschap van den heer de Gijselaar,
die mij het zoo verantwoordelijk ambt van loco-burgemeester
toevertrouwde, dat mij zoo dikwijls voor uiterst moeilijke
vraagstukken heeft'geplaatst.
Dank voor het vertrouwen, maar ook voor den steun, dien
ik bij de vervulling van mijn ambt heb mogen ondervinden,
in de eerste plaats van het tegenwoordig College van Burge
meester en Wethouders, waarvan ik echter nu nog geen
afscheid neem, daar mij nog de gelegenheid zal geboden
worden dit in het College zelf te doen, maar ook aan het vorig
College de door mij zoo hoog gewaardeerde heeren de Gijselaar,
Mulder, Meijnen en Sanders; van den Secretaris, Mr. van
Stryen,die door zijn groote kunde mij van onschatbaren dienst
was bij de vervulling mijner plicht als loco-burgemeester, van
de heeren directeuren der diverse stedelijke inrichtingen
waarin ik in de commissie van beheer of advies zat met de
daaraan verbonden ambtenaren, die mij steeds in de ver
vulling mijner plichten hebben bijgestaan, en ook van alle
ambtenaren der Gemeente met wie ik in aanraking kwam en
die mij met hun kennis wilden voorlichten.
Maar ten slotte, mevrouw en mijne heeren, voegt zich bij
mijn dank voor uw vertrouwen en steun, nog een derde punt:
de groote welwillendheid, die ik van U mocht ontvangen en
niet alleen van hen met wie ik in een meer nauw partij
verband stond, maar, ik zeg het met nadruk, van alle partijen.
Uit den aard der zaak, ben ik niet met U allen in nauwere
aanraking gekomen, maar toch, met de heeren met wie ik in
de vele Commissies heb saamgewerkt, en dat zijn er toch
velen, heb ik steeds op de meest aangename, prettige wijze
saamgewerkt; het is mij een groote vreugde geweest, de
zaken op vriendschappelijke, kameraadschappelijke wijze met
waardeering van eikaars standpunt te mogen behandelen. Het
heeft zeker mijn arbeid verlicht en zeker medegewerkt de
zaken tot een goed einde te brengen.
Voor die vriendelijke waardeering van mijn persoon ben ik
U hoogst dankbaar en dat zal niet licht uit mijn herinnering
gaan en zeker een troost bij de weemoed van het scheiden zijn.
Mag ik U ten slotte nog een gedachte op het harte binden
ik weet wel, wij zitten door verschillende partijen gekozen en
veler ideaal is de beginselen, die zij belijden in de practijk
verwezenlijkt te zien, maar boven de partijen staat toch het
algemeen belang. Moogt gij ten slotte eendrachtig samen
werken tot den bloei en den vooruitgang onzer oude, goede
Sleutelstad. L'union fait la force; eendracht maakt macht.
Teekenen van instemming).
De Voorzitter vraagt of een der leden nog iets in het
belang van de gemeente heeft op te merken.
De heer Bergers geeft in overweging om het pand op den
hoek van de Leliestraat, dat het eigendom van de gemeente
is, af te breken zoodra het leeg komt. Er gebeuren op dien
hoek zeer veel ongelukken verleden week nog een en
als dat pand weggebroken zal zijn, zal het gevaar voor
ongelukken belangrijk minder worden.
De heer Parmentier dankt den Voorzitter voor de vriende
lijke woorden, aan zijn adres gericht. Zijn verblijf in den
Raad is kort geweest en hij verzoekt zijn medeleden om hem
datgene wat in zijn optreden en werk verkeerd mocht zijn
geweest te vergeven. Hij is dankbaar datgene wat er goed
in is geweest in het belang van de gemeente te hebben mogen
doen en, waar de volgende week de nieuwe Raad zal samen
komen, hoopt hij, dat deze zal toonen een kloek gemeente
bestuur te zijn, dat bij alle verschillen van inzicht slechts
alléén het gemeentebelang zoekt. En waar hij er zoo diep
van overtuigd is, dat al ons menschelijk pogen en al het
menschelijke werken vruchteloos is zonder Gods zegen, hoopt
hij, dat Gods zegen moge rusten op het werk van den nieuwen
Raad tot groei en bloei van de gemeente Leiden.
(Teekenen van instemming
De heer Zitman dankt den Voorzitter evenzeer voor diens
vriendelijke woorden. Gedurende zijn kort verschijnen in den
Raad heeft hij zich de Voorzitter zeide het zoo terecht
hier niet geheel op zijn plaats gevoeld, althans in het begin,
thans gaat het wel. Spreker is natuurlijk bij een ander achter
gesteld en hij gaat weg om vervangen te worden door dien
persoon. Hij is hier gekomen om werkelijk het gemeentebelang
te dienen en hij heeft altijd gedacht dat, waar ernst en luim
aanwezig waren, de ernst den boventoon zou voeren, maar
dat is hem tegengevallen.
Spreker dankt den Voorzitter nogmaals voor zijn vriende
lijke woorden.
De Voorzitter geeft thans het woord aan den heer Tepe,
tot het doen van eene mededeeling.
De heer Tepe acht zich verplicht de volgende mededeeling
te doen. Burgemeester en Wethouders hebben gevolg ge
geven aan de belofte, die zij indertijd hebben gedaan, n.l.
dat zij met het oog op de Ambtenarenwet vóór 1 September
1931 gereed zouden zijn met de herziening van het Werk
lieden- en van het Ambtenarenreglement. Beide reglementen
zijn in het georganiseerd overleg gebracht, met de bedoeling
ze daarna in den Raad te bespreken, maar de bespreking in
het georganiseerd overleg heeft er toe geleid, daaruit een
sub-commissie te benoemen, die in studie zou nemen de
vraag of het niet beter was beide reglementen in één Reglement
onder te brengen. Die sub-commissie heeft haar praeadvies
gereed; binnen niet al te langen tijd zal den Raad dus
bereiken een definitief voorstel voor een gecombineerd Ambte
narenreglement, tenminste wanneer Burgemeester en Wet
houders zich met het praeadvies van die subcommissie kunnen
vereenigen. Hieruit vloeit dus voort, dat de binnenkort te houden
verkiezingen nog volgens het oude reglement zullen moeten
plaats vinden.
De Voorzitter doet thans de deuren sluiten.
Na eenigen tijd wordt de openbare vergadering hervat en,
niemand meer het woord verlangende, door den Voorzitter
gesloten.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.