127
Hoofdstuk VIII 9 Bijzonder uitgebreid lager onderwijs).
Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op ƒ31.059.
bedraagt ƒ35.712.16, d. i. ƒ4.653.16 liooser.
Aan vergoeding voor boventallige onderwijzers, ingevolge
art. 100 der Lager-Onderwijswet 1920. werd 5.527.81 meer
betaald dan geraamd was.
Voorts had de aanschaffing van leermiddelen ten behoeve
van de school Noordeinde No. 40 eene niet- voorziene uitgaaf
van 759.36 J tengevolge.
Daarentegen bleven de uitgaven op de volgnrs. 424 en
425, waarop waren uitgetrokken de aan de besturen van
bijzondere scholen ingevolge art. 101 der Lager-Onderwijswet
1920 uit te keeren vergoedingen, respectievelijk ƒ1.090en
1.838.beneden de raming.
Zie de toelichting bij Hoofdstuk VIII §7.
Hoofdstuk VIII 10 (Bijzonder buitengewoon lager onderwijs).
Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 525.
bedraagt 325.—..
De bijdrage ten behoeve van het onderwijs aan doof
stomme-, blinde- en slecht hoorende kinderen, waarvoor
een bedrag van ƒ500.was uitgetrokken, bedroeg 300.
Hoofdstuk VIII 11 (Bijzonder voorbereidend lager onderwijs).
Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 56.800.
bedraagt, 62.433 98, d. i. 5.633 98 hooger.
De aan do verschillende bijzondere bewaarscholen uitge
keerde subsidie's waren hooger dan de hiervoor op de be
grooting uitgetrokken sommen.
Hoofdstuk VIII 12 (Lager onderwijs niet vallende onder
de 1 t/m 11).
Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 61.524.
bedraagt 57.301.24, d i 4222 76 gunstiger.
De subsidie aan de Vereeniging „Schoolkintlervoeding en
Schoolkinderkleeding", geraamd op 27 475.bleef ƒ7.690.86
beneden de raming.
De toekenning van eene bijdrage voor éénmaal in de
kosten van uitbreiding van het herstellingsoord „de Leidsche
Buitenschool" met een internaat enz. had daarentegen eene
buitengewone uitgaaf van 3.550.tengevolge.
Hoofdstuk VIII 13 (Middelbaar onderwijs).
Het nadeelig saldo, oorspionkelijk geraamd op 168.458.
bedraagt 166.295.08, d. i. 2.162.92 gunstiger.
De jaarwedden, van de leeraren en de leeraressen ver-
eischten eene hoogere uitgaaf van 5.487.94, terwijl de
kosten van het treffen van eeuige voorzieningen in de
Hoogere Burgerschool voor Meisjes eene niet-voorziene uit
gaaf van 1.817.55 tengevolge had.
Daarentegen overtrof de ontvangst aan schoolgelden de
raming ad 23.720met 5.865.50, en werd 2.692.72
meer ontvangen aan bijdragen van andere gemeenten, als
bedoeld in art. 36 quater sub 1 der wet op het middelbaar
onderwijs. Voorts bleven eenige uitgaafposten beneden de
raming.
Hoofdstuk VÏII 14 (Hooger onderwijs.)
Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 51.648.
bedraagt 54.847.27, d. i 3.199.27 ongunstiger.
Aan salarissen moest 4.586.85 meer worden uitgegeven
dan geraamd was, terwijl de subsidie van het Rijk in de
kosten van het Gymnasium 3.026.33 beneden de raming
ad 23 000.bleef.
Daarentegen werd aan bijdragen, bedoeld in art. 8 quater
sub 1 der wet op het hooger onderwijs, van andere ge
meenten, waarvoor eene ontvangst van 9.200.was ge
raamd, 13 698.92 of 4.498.92 meer ontvangen.
Hoogdstuk VIII 15 (Nijverheidsonderwijs).
Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 97.528.
bedraagt ƒ90.156.46, d. i. dus f 7.371.54 gunstiger.
Aan bijdragen van andere gemeenten in de kos'en van
scholen voor het nijverheidsonderwijs werd ƒ22.131.34 ont
vangen, d.i. ƒ9.131.34 meer dan geraamd was; de terug
ontvangst van te veel genoten subsidie door Nijverheids
scholen was ƒ2.105.48 hooger, dan de raming.
Daarentegen moesten de subsidie's van eenige scholen met
in totaal 1.294.46 worden verhoogd en moest aan bijdragen
aan andere gemeenten in de kosten van het lager- en middel
baar nijverheidsonderwijs 2.570 62 meer worden betaald
dav geraamd was.
Hoofdstuk VIII 16 (Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,
niet vallende onder de 1 t/m 15)
Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op ƒ60.170.
bedraagt ƒ65.477.18, d. i. 5.307.48 hooger.
De uitgaven voor volksfeesten waren, o. a. in verband met
de gehouden lustrumfeesten van het Leidsche Studentencorps,
ƒ4.110.51 hooger dan geraamd was. Voorts werd van het
voor het aanbrengen van voorzieningen tegen brandgevaar
in het Stedelijk Museum „de Lakenhal' beschikbaar gestelde
crediet van ƒ2.100.op den dienst 1930 1.583.55 verwerkt
en van het toegestane crediet van ƒ2.000.voor het in orde
brengen van het sportterrein aan den Zoetervvoudschen
Singel f 1.282.85. De niet-verwerkte gelden, respectievelijk
bedragende 506.45 en 717.15 worden op den dienst 1931
overgebracht.
Hier staat tegenover, dat de exploitatie-uitgaven voor het
Stedelijk Museum „de Lakenhal" 1.515.57 beneden de
raming bleven.
Van de voor verplaatsing van het standbeeld „Boerhaave"
uitgetrokken som van 3.000is op den dienst 1930
50.uitgegeven. Het restant ad 2.950 wordt, evenals de
nog van particulieren te ontvangen bijdrage ad 2 300.—
in die kosten, op den dienst 1931 overgebracht.
Hoofdstuk IX 1 (Ondersteuning aan behoeftigen).
Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 483.121.
bedraagt 481.927.92J, d.i. 1.193.07^ gunstiger.
Verschillende uitgaafposten leverden overschotten op, o. a.
volgn. 496 „Kosten van het verstrekken van geneesmiddelen,
verbandstoffen enz. aan armlastigen" ƒ1.123.421, volgn. 497
„Kosten van ziekenhuisverpleging van armlastigen" ƒ3.920.48,
volgn. 510 „Subsidie ten behoeve van de Stedelijke Werk
inrichting" 1.594.27 eu volgn. 512 „Kosten van den Armen
raad voor de gemeente Leiden" 944.27.
Daartegen werd aan subsidie voor de Gemeentelijke com
missie voor maatschappelijk hulpbetoon 1.650.80|, vour
kraamverzorging van armlastige patiënten 842.50, voor
maatschappelijke hulp bij ziekte 437.86 en aan subsidie
voor verbetering van het lot der blinden 3 500.meer
uitgegeven, dan oorspronkelijk geraamd was.
Hoofdstuk IX 2 (Ondersteuning aan werkloozen).
Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 73.500.
bedraagt 104.630.98, d.i. 31.130.98 ongunstiger.
De kosten van „steun aan uitgetrokken werkloozen",
waarvoor een bedrag van 75.000.was uitgetrokken, ver-
eischten eerie hoogere uitgaaf van 19.880.45. Voorts werd
dit hoofdstuk in verband met het Raadsbesluit van 19 Mei
1930, om het aandeel van de gemeente in de werkver-
schaffingsloonen van den Leidschen Hout niet ten laste van
het „Fonds voor Stadsverbetering en sociale doeleinden" te
brengen, maar uit den gewonen dienst te bestrijden, met
een uitgaaf van 9.750.53 gedrukt.
Hoofdstuk X (Landbouw).
Het nadeelig saldo oorspronkelijk geraamd op 1.985.
bedraagt 2.263.32.
De kosten van het veéartsenijkundig toezicht op de vee
markt overtroffen de raming met 279.
Hoofdstuk XI (Handel en Nijverheid).
Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 68.966.
bedraagt 77.559 22, d. i. 8.593.1:2 ongunstiger.
De subsidie ten behoeve van den autobusdienst „Stads
verkeer" had eene uitgaaf van 5.000.op dit hoofdstuk
tengevolge Het restant ad ƒ1000.van de ter zake beschik
baar gestelde som van 6.000.wordt op het dienstjaar
1931 overgebracht.
Voorts moet nog ontvangen worden de bijdrage over
1930, groot 4.126.07, van het Rijk in de kosten van de
districts-arbeidsbeurs en van de intercommunale arbeids
bemiddeling. welke als nog te verhalen op den dienst 19-31
is overgebracht.
Tenslotte werd het hoofdstuk nog belast met een som van
3.430.ter reserveering van nog niet in eene vaste leening
opgenomen kapitaalsuitgaven.
Daarentegen werd aan „Subsidie aan werkloozenkassen"
4.788.60 minder uitgegeven, dan corspronkelijk geraamd was.
Vermits de subsidie terzake over het 4e kwartaal 1930
alsnog moet worden betaald, wordt een bedrag van 8.788.60
op den dienst 1931 overgebracht.
Hoofdstuk XII (Belastingen).
Het batig saldo, oorspronkelijk geraamd op ƒ2.035 024.—
bedraagt ƒ2.153.541.93, d.i. ƒ118.517 93 gunstiger.