126
Hoofdstuk II Algemeen Beheer).
Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op ƒ98.983.
bedraagt ƒ102.329.781 d.i. 3.346.78J meer.
Verschillende uitgaafposten moesten worden verhoogd o. a.
„Schrijfloonen" met 3.077.08, Schrijf- en bureaubehoeften
enz. met/1.408.85, „Uitgifte van het verslag van de Hande
lingen van den Gemeenteraad met de Ingekomen Stukkeu"
met 1.420.85.
De hoogere uitgaven werden gedeeltelijk gedekt door over
schotten op andere uitgaafposten.
Hoofdstuk III Openbare veiligheid).
Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 621.472.
bedraagt /622.869.32J of 1.397.32J meer.
Aangezien van de voor den aanleg van nieuwe brand-
kranen uitgetrokken som van 4.000.een bedrag van
ƒ3.000.niet werd besteed, welk bedrag op den dienst 1931
wordt overgebracht, bedraagt het nadeelig saldo feitelijk
4.397.32J.
De kosten van uitbreiding en vernieuwing der straat
verlichting, welke voor „Memorie" waren uitgetrokken, be
droegen 14.132.09. Hiervan werd gedekt door het overschot
op den post „Belooning inspecteurs en agenten van politie"
f 9.851.14.
Hoofdstuk IV Volksgezondheid).
Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 1.303.
bedraagt 8.568.43, d.i. 7.265.43 meer.
Aangezien de bijdrage ad 5.554.23 over het jaar 1930
in de exploitatie van het badhuis van de woningbouwver-
eeniging „de Eendracht" als nog te betalen op het dienst
jaar 1931 moet worden overgebracht, bedraagt het nadeelig
saldo feitelijk 12.819.66.
De verhooging van de subsidie aan „de Vereeniging tot
bestrijding van de tuberculose", waartoe bij Raadsbesluit
van 14 April 1930 werd besloten, had eene hoogere uitgaaf
van 3.550.tengevolge. Voorts bedragen de „kosten van
ziekenverpleging van minvermogenden" 9.850.die van
„voorkoming en bestrijding van epidemische ziekten" 2.524.
meer dan geraamd was.
Van de kosten van verpleging van lijders aan diphteritis
in de Caecilia-barak is een bedrag van ƒ1.026.terug ont
vangen, terwijl voorts verschillende uitgaafposten beneden de
raming bleven.
Hoofdstuk V (Vólkshuisvesting).
Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 69.210.
bedraagt 63.631.45, d.i. ƒ5.578.55 gunstiger.
Van het Rijk is ontvangen aan bijdragen in het exploitatie
tekort op woningcomplexen 145.859.08. Aan de vereenigingen
werd uitgekeerd 196.046.40, zoodat ten laste van de ge
meente bleef 50.187.32, dit is 3.237.68 minder, dan op
de begrooting was geraamd.
Voorts werd van de Vereeniging tot Bevordering van den
Bouw van Werkmanswoningen wegens teveel genoten bijdrage
over het exploitatie jaar 1929/1930 ten behoeve van het plan
der 53 woningen aan Levendaal, Geeregracht en Korevaar-
straat een bedrag van 2.436.63 terugontvangen, welke
ontvangst niet was uitgetrokken.
Hoofdstuk VI (Openbare Werken).
Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 582.063.
bedraagt 681.801.24, d. i. dus 99.738.24 meer.
In den loop van 1930 werden credieten toegestaan voor:
1°. demping sloot vóór de perceelen Haar
lemmerweg nrs 41 t/m 43
2°. verbetering bestrating Pelikaanstraat
3°. beplanting terrein voorm. sociëteit
„Musis Sacrum"
4°. uitdieping Trekvliet
5°. demping sloot langs de Kooilaan (bij
drage aan den Kapitaaldienst)
6°. bouw posthuis bij de Pauwbrug
7°. uitdieping vaarwater HavenOude
VestTurfmarkt
8°. vergrooting veemarkt bij „Amicitia"
9°. vernieuwing walmuren Utrechtsche Veer
en Oude Vest
2.400.—
3.600.—
3.500.—
7.000.—
3.925.—
1.500.—
9.200.—
3.350.—
8.800.—
Te zamen 43.275.
waarvan op den dienst 1930 is verwerkt een
bedrag van 37.000.
Bovendien moesten verschillende fabricage-posten op dit
hoofdstuk (zie Ingek. Stukken No. 165 van 1931) in totaal
met rond 80.000. worden verhoogd, waarin o. a. voor
„Onderhoud van straten en pleinen" 39.844.voor „Onder
houd van kolken en riolen" 22.640.
Tegenover deze hoogere uitgaven staat eene hoogere ont
vangst op volgn. 52 „Overige inkomsten ter zake van open
bare werken" van rond 28.000.
Hoofdstuk VII Eigendommen niet voor den openbaren dienst
bestemd.)
Dit hoofdstuk sluit met een batig saldo van 1.593.99.
Aangezien een batig saldo van 61.536.was geraamd, is
dit 59.942.01 ongunstiger, hetgeen een gevolg is van de
omstandigheid, dat belangrijk minder werd ontvangen aan
„rente van tijdelijk belegd kasgeld", dan geraamd was. Zooals
hierboven reeds werd medegedeeld, houdt dit o. a. verband
met de groote uitgaven voor de uitvoering van buitengewone
werken.
Hoofdstuk VIII 2 (Openbaar gewoon lager onderwijs,).
Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 184.315.
bedraagt 170.002.23J, d.i. 14.312.76J minder.
Op dit hoofdstuk werd verantwoord een bedrag van
11.300.80, wegens over 1928 van het Rijk te weinig ont
vangen vergoeding, krachtens art. 56 der Lager-onderwijs-
wet 1920.
De verhooging van enkele uitgaafposten, welke ontoereikend
bleken, kon ruimschoots worden gedekt door overschotten
op andere uitgaafposten.
Hoofdstuk VIII 3 (Openbaar vervolgonderwijs).
Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 6.363.
i miriiior Aon belooning der onder-
bedraagt 2.066.89J minder. Aan
wijzers" werd 1.715.42 minder uitgegeven; ook enkele
andere uitgaafposten bleven beneden de raming.
Hoofdstuk VIII 4 (Openbaar uitgebreid lager onderwijs).
Het nadeelig saldo ad /28.918.26J is /2.957.73J lager, dan
geraamd was.
Tegenover de enkele uitgaafposten, welke moesten worden
verhoogd, staan verschillende andere, die overschotten op
leverden.
Hoofdstuk VIII 5 (Openbaar buitengewoon lager onderwijs).
Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 13.137.
bedraagt ƒ12.935.53, d.i. ƒ201.47 minder.
Eenige hoogere uitgaven, w. o. 880.87 op volgn. 378
„Jaarwedden en wedden van onderwijzers", konden door
hoogere ontvangsten of overschotten op andere uitgaaf
posten worden gedekt.
Hoofdstuk VIII 6 (Openbaar voorbereidend lager onderwijs).
Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 52.287.
bedraagt 48.912.27J, dus 3.374.72J minder.
Aan „jaarwedden'' werd 2.174.89 minder uitgegeven
dan geraamd was. Ook eenige andere posten bleven beneden
de raming.
Hoofdstuk VIII 7 (Bijzonder gewoon lager onderwijs).
Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op 258.675.
bedraagt 254.872.53J, dus 3.802.46J minder.
De uitgaven op de volgnrs 410 en 411, waarop waren
uitgetrokken de aan de besturen van bijzondere scholen uit
te keeren vergoedingen, ingevolge art. 101 der Lager
Onderwijswet 1920, bleven respectievelijk 2.089.en
15.152.beneden de raming, doordat het dienstjaar
1930 alleen werd belast met de ingevolge art. 103 der wet
op die vergoeding over 1930 verleende voorschotten ad 80
terwijl niet ten laste van dat dienstjaar werd gebracht
het alsnog terzake over een vorig dienstjaar verschuldigde.
Aan schoolgelden werd 1.621.15 meer ontvangen dan ge
raamd was.
Daarentegen werd aan vergoeding voor boventallige on
derwijzers, ingevolge art. 100 der Lager Onderwijswet 1920,
12.062.50J meer betaald dan was uitgetrokken.
Hoofdstuk VIII 8 (Bijzonder vervolgonderwijs).
Het nadeelig saldo, oorspronkelijk geraamd op ƒ6.200.
bedraagt ƒ28.05 of ƒ6.171.95 minder.
Ter zake van bijdragen aan besturen van bijzondere scholen
in de kosten van het bijzonder vervolgonderwijs, waarvoor
een bedrag van 6.200.— was uitgetrokken, hebben op den
dienst 1930 geen uitgaven plaats gehad.