GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 125 ISeKKOHEir STIKKEN. N°. 213. Leiden, 14 Augustus 1931. Ter toelichting van de U aangeboden Rekening van de In komsten en Vitgaven dezer gemeente over het jaar 1930 zij het volgende onder Uwe aandacht gebracht. f Blijkei.s die rekening hebben de ontvangsten van den gewonen dienst bedragen de som van 8.526.044.75 de uitgaven van den gewonen dienst de som van8.250.925.25f zoodat deze dienst een batig kassaldo heeft opgeleverd van 275.119.49| De ontvangsten van den kapitaaldienst hebben bedragen de som van9.468.514.33 de uitgaven van den kapitaaldienst de som van„13.353.561.29 zoodat de kapitaaldienst sluit met een nadeelig slot van3.885.046.96 De begrooting van den gewonen dienst werd oorspronkelijk door Uwe Vergadering vastgesteld in ontvangst en uitgaaf op 7 689.337.In den loop der jaren 1930 en 1931 werd zij zoowel in ontvangst als in uitgaaf verhoogd met ƒ769.264.56, waardoor het eindcijfer werd gebracht op 8.458.601.56. Voor Afdeeling II „Kapitaaldienst" werden aanvankelijk de ontvangsten op 8.161.251.en de uitgaven op 7.917.432.geraamd, alzoo sluitende met een geraamd batig slot van 243.819. De kapitaaldienst werd naderhand in ontvangst verhoogd met ƒ12.395.555.375 en dus gebracht op 20.556.806.37|-, de uitgaaf werd verhoogd met 12.388.624.33^ en dus gebracht op ƒ20.306.056.335. De oorzaak van het verschil tusschen de verhooging van de ontvangsten en die van de uitgaven met 6.931.04 12.395.555.37^12.388.624.33|) is hierin gelegen, dat bij Raadsbesluit van 6 Juli 1931, in verband met de laatste begrootingsregeling in zake de overneming van de aandeelen van de N.V. „Leidsche Duinwater-Maatschappij" de ontvang sten van Hoofdstuk IV „Volksgezondheid" werden verhoogd met ƒ72.193.66 en de uitgaven met ƒ66.262.62, gevende alzoo een voordeelig verschil van 5.931.04, terwijl bij het hetzelfde Raadsbesluit de ontvangsten van Hoofdstuk XIII 4 „Endegeest c.a." werden verhoogd met 1.000.in verband met eene ontvangen hoogere bijdrage van den gewonen dienst (le aflossing koopsom ad ƒ40.000.lande rijen), waartegenover uiteraard geen uitgaaf kon worden geraamd. Ter toelichting van den gewonen dienst merken wij nog het volgende op: Het voordeelig kassaldo van den gewonen dienst ad275.119.49^ moet wegens bij het sluiten van den dienst 1930 te ontvangen gelden, dat dienstjaar be treffende, worden verhoogd met25.492.17 300.611.66i Daarentegen moet in mindering worden ge bracht: 1°. een bedrag van f 50.510.33 wegens onbetaalde rekeningen en onverwerkt gebleven credieten 2°. het op den dienst 1931 over te brengen bedrag van52.000. dat op den dienst 1930 werd gereserveerd voor uitgaven be treffende het bijzonder lager onder wijs, doch waarvan de betaling in dat dienstjaar nog niet plaats had. 102.510.33 Het voordeelig exploitatiesaldo bedraagt dus 198.101.33f Hierbij moet evenwel in aanmerking worden genomen, dat als gevolg van de verlaging van den vermenigvuldigings factor van 0.9 tot 0.7 de begrooting van den dienst 1930 slechts sluitend kon worden gemaakt door te beschikken over een gedeelte ad 250.221.van het saldo van den dienst 1928. In verband met later aangebrachte wijzigingen met het oog op nog te betalen en te vorderen posten, bedraagt de som, die werkelijk uit vroegere diensten werd genoten 252.033.61fn.l. het batig saldo van Hoofdstuk I „Vroegere diensten" ad 315.410.18f, verminderd met ƒ63.376,57. In laatstgenoemde som is begrepen een bedrag van ƒ11.376.57, hetwelk werd uitgegeven op de hoofdstukken II, III, VI en VIII §7 (volgn. 218a ƒ2.423.38, volgn 232 504.27, volgn. 292 ƒ5.000. volgn. 294 ƒ3.315.42 en volgn. 419a ƒ133.50) terzake van onverwerkte of onverbruikte credieten het dienst jaar 1929 betreffende en het hierboven genoemde bedrag van ƒ52.000.dat op Hoofdstuk XVI „Onvoorziene Uitgaven" werd gereserveerd. Feitelijk sluit dus het dienstjaar 1930 met een nadeelig ex ploitatiesaldo van ƒ252.033.61f /198.101.33f 53.932.28. De voornaamste oorzaken, welke er toe hebben geleid, dat het nadeelig exploitatiesaldo van het dienstjaar 1930, in plaats van ƒ250.221.zooals oorspronkelijk wej'd geraamd, slechts 53.932.28 bedraagt, zijn de navolgende. De winst van de Electriciteitsfabriek, welke was geraamd op ƒ563.900.bedraagt ƒ740.705.of ƒ176.805.meer. Vermits echter de winst van de Gasfabriek 24.754. beneden de raming ad 248.165.bleef, bedraagt ten slotte de meerdere winst van de Lichtfabrieken ƒ152.051. De winst van de gestichten „Endegeest" c.a. overtreft de geraamde som van 75.070.met 14.930. Aan „belasting naar het inkomen" werd 52.473.70 meer ontvangen, dan geraamd was, terwijl de opbrengst van ver schillende andere belastingen de raming met 36.000. te boven ging. Voorts vereischte het aandeel der gemeente in de kwade posten betreffende de directe belastingen, waarvoor een bedrag van 151.406.was uitgetrokken eene netto-uitgaaf van 121.349.of 30.057.minder. Daartegenover staan evenwel de navolgende nadeelige factoren. Voor „steun aan uitgetrokken werkloozen" werd 20.000.meer uitgegeven, dan was uitgetrokken. Aan „rente van tijdelijk belegd kasgeld" werd ƒ61.378. minder ontvangen dan geraamd was in verband met de groote uitgaven voor buitengewone werken. Aangezien hier tegenover eene lagere uitgaaf van 23.000.staat wegens rente van tijdelijk opgenomen gelden en van bij de gemeente ontvanger a deposito geplaatste gelden bedraagt het nadeelig verschil ten slotte 38.000. Voorts bedroegen, zooals U bekend is, de fabricage uit gaven niet medegerekend de uitgaven ter zake van bepaalde werken, waarvoor in den loop van 1930 credieten werden toegestaan -, na aftrek van hoogere ontvangsten, in totaal ruim 50.000.meer dan oorspronkelijk beschikbaar was gesteld. Terwijl dus de gewone dienst van 1930 (buiten beschouwing latende de ontvangsten uit vroegere diensten) sluit met een nadeelige exploitatie-saldo van 53.932 28, leverden de diensten van 1928 en 1929 batige saldi op van respectievelijk 157.244.69 en 40.296.39. Het dienstjaar 1930 is derhalve 211.176.97 ongunstiger dan 1928 en 94.228.67 ongunstiger dan 1929. De ongunstiger uitkomst van het jaar 1930 is in hoofdzaak een gevolg van de mindere ontvangst aan inkomstenbelas ting, tengevolge van de verlaging van 0.9 tot 0.7 van het vermenigvuldigingscijfer voor het belastingjaar 1930/1931. In verband hiermede werd toch op den diénst 1930 255.072.minder ontvangen dan op den dienst 1928 en 156.493.minder dan op den dienst 1929. Bovendien was het nadeelig saldo van Hoofdstuk VI „Openbare werken" over 1928 131.098.en over 1929 89.047.lager dan over 1930. Hier staat evenwel tegen over dat aan winst van de Lichtfabrieken over 1930 132.649.meer werd ontvangen, dan over 1928 en 108.091.meer dan over 1929. Ten slotte werd nog over 1928 58.750.minder betaald voor aflossingen van geldleeningen, doch 61.583.meer als aandeel van de gemeente in de kwade posten betreffende de directe belastingen. Voor een meer gedetailleerde opgave van de verschillen tusschen de rekening en de begrooting, wat betreft den gewonen dienst, verwijzen wij naar het hieronder volgend overzicht, dat hoofdstuksgewijze is samengesteld. Hoofdstuk I (Vroegere diensten). Het batig saldo, oorspronkelijk geraamd op ƒ250.221. bedraagt 315.410.18J of 65.189.18^ meer. Van het bedrag ad ƒ79.432.23, dat, als gedeelte van het (vermoedelijk) batig saldo van den gewonen dienst van het dienstjaar 1929, ten bate van Hoofdstuk I is gebracht, diende ƒ52.000.ter dekking van het bedrag, dat op den post voor „Onvoorziene Uitgaven" is overgebracht ter reserveering van nog te doen uitgaven voor het bijzonder lager onderwijs over vroegere jaren en ƒ11.376.57 ter dekking van op den dienst 1929 onverwerkt of onverbruikt gebleven credieten, welke werden overgebracht op de hoofdstukken van den dienst 1930, waartoe zij naar haren aard behoorden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 1