302 MAANDAG 3 AUGUSTUS 1931. noodig was, waar ongerechtigheden dreigden te gebeuren, wilde men ingrijpen en maatregelen nemen, zooals, gelijk de heer van Es opmerkte, ten aanzien van dat pootje baden. Dat was het bestuur ook opgevallen; in het begin was dat veel erger; ook volwassen menschen gingen een bad nemen; toen zijn maatregelen daartegen genomen. Er hebben ook wel enkele vernielingen plaats gehad, maar dat is over het alge meen sterk overdreven. De bouwer van den Leidschen Hout, de heer van Nes, zeide desgevraagd, dat de schade hem ijselijk meeviel. Er worden hier en daar wel bloemen weggenomen, maar dat zijn meest veldbloemen, die zich zelf wel weer zaaien. Natuurlijk moet ook daartegen zooveel mogelijk wor den gewaakt, maar heel erg is het niet. Het Bestuur heeft eerst willen aanzien, hoe het ging en wat voor publiek in het algemeen van het park gebruik maakte. Het publiek des Zondags is voor een deel niet wat men noemt de élite, men loopt meer op het gras dan op de paden. De heer Schüller zegt, dat de élite dat niet doet. De heer Bosman neemt dat woord dan terug, maar er komen velen, met wie moeilijk te praten valt. Het publiek moet nog wat tijd hebben om opgevoed te worden; spreker hoopt, dat het ten slotte uit zich zelf zal nalaten wat men met allerlei maatregelen misschien moeilijk kan bereiken. De opmerking van mevrouw Braggaarde Does zal spreker eens in het Bestuur ter sprake brengenhet is spreker bij zijn bezoeken niet opgevallen; die dingen kunnen echter gemakke lijk veranderd worden. Nu is echter aan dit subsidie-voorstel een bepaling toe gevoegd, die spreker zou willen voorstellen te schrappen, n.l. de woorden: »met dien verstande, dat bij de bepaling van het uit te keeren bedrag, de contributies ten bate van de onderhoudsrekening zullen worden gebracht." Spreker acht die toevoeging zeer onverstandig; blijft die behouden, dan kan men er zeker van zijn, dat de contributies spoedig zullen ophouden want dan wil dat niet anders zeggen, dan dat de contribuanten hun geld eenvoudig in de gemeentekas storten ter verlichting van de bijdrage der gemeente. Het bedrag van f 5000.— voor onderhoud is heel krap; dat kost het van der Werffpark ook; voor den Leidschen Hout is zulk een bedrag dus niet erg ruim en de contributies zullen daarvoor vermoedelijk dus ook wel gebruikt moeten worden. Bovendien is de bepaling onnoodig, omdat de gemeente het elk jaar in haar hand heeft om, als veel contributie binnenkomt, 'het subsidie te verminderen. Daarom zou spreker willen voor stellen de toevoeging te schrappen. Het is zelfs de vraag, of de Leidsche Hout die zou mogen accepteeren; verschillende giften worden soms gedaan met een bepaald doel, zoo ver leden week nog een gift van ƒ300.voor verdere afmaking en vervolmaking van den Leidschen Hout; dan gaat het toch niet aan om dat bedrag, ter verlichting van de ge meentekas, van het onderhoudssubsidie af te trekken. En gesteld, dat men met die ƒ5000.in het onderhoud vol doende kon voorzien, moet dan de Leidsche Hout niet toch kleine inkomsten hebben om verschillende dingen te bekos tigen, welke niet tot het onderhoud behooren? Hoe zou dat mogelijk zijn, zouden de gelden der contributies alleen voor het onderhoud mogen worden gebezigd? Maar zooals reeds in den aanhef gezegdSpreker vreest dat, wanneer de opbrengst der contributies in mindering moet worden gebracht van het gemeentelijk subsidie, vele contribueerenden zullen bedanken, en daarom stelt hij voor die slotalinea weg te laten. De gemeente houdt toch altijd het heft in handen. De heer Goslinga meent, dat de heer Schüller wel wat overdreven heeft door te zeggen, dat de sociaal-democratische fractie altijd welwillend heeft gestaan tegenover den Leidschen Hout. Indien al de raadsleden in de vergadering van den Raad van 1 October 1928 hadden gestemd gelijk de sociaal democraten hebben gedaan, was er van den Leidschen Hout niets gekomen. Zij hebben toen hun stem uitgebracht tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders om den Leidschen Hout aan te leggen in werkverschaffing. Dit was de eenige manier, waarop die instelling kon totstandkomen, gezien de omstandigheden, waaronder men leefde. Nu de Leidsche Hout klaar is en mooi en nu het meevalt, willen de heeren ook iets van de eer hebben. Alleen aan de burger lijke partijen in den Raad is de totstandkoming van den Leidschen Hout te danken. Het doet spreker genoegen in het Haagsche Volk van Zaterdag 25 Juli 1931 een loflied te hebben kunnen lezen op den Leidschen Hout. Dit is een bewijs, dat de burgerlijke partijen iets goeds kunnen doen. De waarheid is hard, zegt spreker, maar de heeren moeten haar nu maar eens hooren. De heer Schüller zegt, dat de harde waarheid is, dat de menschen in den Leidschen Hout voor een hongerloon moeten werken. De heer Goslinga noemt dat onjuist. Waarom, vraagt hij, bleven de arbeiders er dan zoo graag en waarom zijn de heeren sociaal-democraten Baart, Sasburg en van Stralen dan bij mij geweest om te vragen of Burgemeester en Wet houders wilden bevorderen, dat men aan den Leidschen Hout bleef werken? Er zijn altijd zoo hoog mogelijke loonen uit betaald, totdat het Departement ingreep en de loonen ver laagde. Waar het Bestuur volgens getuigenis van het Haagsche Volk zulk een uitnemend werk heeft uitgevoerd, zoodat dat blad zich uitput in het uiten van loftuitingen, zou het niet onverstandig zijn van de geestverwanten van dat blad om in dit opzicht eenig vertrouwen in dat Bestuur te hebben, dat het 't onderhoud enz. wel goed zal doen. In antwoord op hetgeen mevrouw Braggaar en de heer Bergers hebben gezegd wil spreker zeggen, dat het Bestuur rekent op de medewerking van het publiek, want als men alleen van het toezicht moet afhangen, mag men wel bij eiken boom een boschwachter zetten. Dat gaat toch niet! Het publiek moet zeer stellig medewerken en spreker heeft reeds aan eenige Bestuursleden in overweging gegeven om borden te doen plaatsen, om het publiek op te roepen tot bescherming van het plantsoen. Met toezicht alleen is het niet te redden Wat de loonen der arbeiders betreft, is spreker het met den heer Bosman eens, dat het hier geldt een particuliere onderneming, een stichting, die niet uitsluitend met geld der gemeente wordt gefinancierd; integendeel, door particulieren is ongeveer 1 ton aan gitten en bijdragen gegeven; zelfs hebben particulieren den grooten stoot tot oprichting van den Leidschen Hout gegeven; het Bestuur is dus op deugde lijke gronden van meening, dat hier loonen moeten worden betaald als bij een particuliere onderneming; niemand kan ontkennen, dat die loonen niet dezelfde zijn als aan parti culiere tuinlieden worden betaald; men mag ze in verge lijking met de loonen der gemeente laag vinden, maar dat bewijst alleen, dat de gemeente voor dit werk hooge loonen betaalt. De heer Schüller zegt, dat Leiden op de 39ste plaats staat. De heer Goslinga zegt, dat heel wat van die 39 gemeenten zouden wenschen, op het peil van Leiden te staan. Dat bewijst toch niet, dat de loonen bij den Leidschen Hout te laag zijn. De Raad heelt besloten, het te gieten in den vorm van een stichting met een zekere zelfstandigheid en nu moet men de consequenties daarvan ook aanvaarden. Natuurlijk kan de Raad aan dat subsidie voorwaarden verbinden, maar spreker zou zeer stellig in overweging willen geven dat niet te doen, want dat is de allersnelste weg om alle particuliere belangstelling te dooden en er een zaak van te maken, die geheel ten laste der gemeente komt. Is dat nu verstandige politiek? Van parti culiere zijde is de groote stoot gegeven tot oprichting van den Leidschen Hout; men moet de belangstelling der particulieren ook ten aanzien van onderhoud en uitbreiding, levendig houden; het voorstel-Schüller is uitermate geschikt om dit den pas af te snijden en alles ten laste der gemeente te brengen; dat zou niet verstandig zijn. De heer Groeneveld maakte er bezwaar tegen, het dagelijksch toezicht aan den chef-tuinman van Endegeest op te dragen en stelde met zijn gewone scherpzinnigheid dit dilemma: of hij heeft te weinig te doen, of hij heeft een volledigen werk kring en dan wordt hij nu overbelast. Noch het een noch het ander is het geval. De heer Groeneveld wil daarmede een werklooze belasten, maar dat is toch geen werk voor een werklooze. Dit is geen betrekking, om een deskundig opzichter, met ƒ3000.— salaris, dat is ongeveer het loon voor een des kundig boschopzichter, aan te stellen; dat is veel te duur; dat kan de Leidsche Hout niet dragen. Nu zal de chef-tuinman van Endegeest een deel van zijn vrijen tijd hieraan besteden. Hij zal misschien wel een enkel uur, dat hij anders aan »Endegeest" geeft, daar doorbrengen, maar op zijn beurt zal hij van zijn vrijen tijd weer aan sEndegeest" afstaan. Het ligt in de onmiddellijke nabijheid van den Leidschen Hout. Het is niet de bedoeling, dat hij van uur tot uur als adviseur zal optreden, maar toezicht zal houden en instructies zal geven aan den baas-knecht over het onderhoud van den Leidschen Hout. Het is een zuivere bijbetrekking, waarvoor men iemand moet hebben, die reeds een betrekking heeft. Het is niet on mogelijk, dat een of andere werklooze tuinopzichter dit werk wel zou willen doen, maar dan heeft men geen bestendigheid, want als zulk een persoon een andere betrekking kan krijgen, gaat hij weer weg, waardoor men een ongewenschte wisseling zou krijgen. Het Bestuur van den Leidschen Hout en Burgemeester en Wethouders vinden het opdragen van deze taak aan den chef-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 8