MAANDAG
6 JULI 1931.
'279
ook op de belangen van personen zou willen letten, dan zou
spreker nog van meening zijn dat het verzoek van den heer
van Beeck, dien ieder kent en respecteert, eerder voor
inwilliging in aanmerking komt dan een sollicitatie van
iemand, dien men nog niet kent. Er is dus alleszins reden
met dit voorstel van Burgemeester en Wethouders mee te
gaan.
De heer Manders sluit zich van harte aan bij den heer
Meijnen; spreker acht het ook een algemeen Leidsch belang,
dat de heer van Beeck aanblijft, welk belang verre domineert
boven dat andere, dat bestaat bij het ontslag op 65-jarigen
leeftijd.
De heer Tepe erkent, dat het geen regel moet zijn het
ontslag van leeraren, die den 65 jarigen leeftijd hebben bereikt,
voor een jaar op te schorten. Het feit, dat volgens de bepaling
van de verordening gedurende 5 jaar die opschorting kan
plaats hebben, is echter wel een bewijs, dat de Raad indertijd
gemeend heeft in bijzondere gevallen in de gelegenheid te
moeten zijn, een uitzondering te maken op den regel, dat op
65-jarigen leeftijd ontslag verleend wordt.
Wanneer zich ooit een geval heeft voorgedaan, waarin het
duidelijk blijkt, dat men een dergelijke uitzondering moet
maken, is het dit geval.
De inspecteur der Gymnasia schrijft dan ook in zijn
brief: »ln antwoord op bovengenoemd schrijven heb ik
de eer U te berichten, dat ook ik acht inwilliging van het
verzoek van den heer A. L. van Beeck, om gecontinueerd
te worden als leeraar voor den cursus 19311932, zeer in
het belang van het gymnasium".
Spreker heeft zich omtrent deze continueering in ver
binding gesteld, niet met den rector, maar met den voorzitter
van het curatorium, professor van der Hoeven, die hem ver
klaarde, dat hij het als een groot verlies voor het gymnasium
zou beschouwen, wanneer de heer van Beeck zou heengaan.
Dat wil volstrekt, althans theoretisch, niet zeggen, dat de
mogelijkheid niet zou bestaan, om op het oogenblik een ge
lijkwaardige kracht te vinden is.
Dat is echter een onzekere factor, terwijl een absoluut
zekere factor is, dat men nu in den heer van Beeck een
buitengewoon goede kracht heeft, die men zeer ongaarne aan
het gymnasium zou missen.
In aansluiting bij de argumenten van de heeren Meijnen
en Manders meent spreker, dat de Raad verstandig zou doen
op het verzoek van het curatorium in te gaan.
De heer Vallentgoed is ten slotte bereid ook thans zijn
stem aan het voorstel te geven, mits Burgemeester en Wet
houders voor het volgende jaar rekening houden met wat
andermaal hier is gezegd.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
(De heeren Manders, van Rosmalen en Wilmer waren in
middels ter vergadering gekomen).
IV. Prae-advies op het verzoek van A. Kist, om ontslag
als Stads-geneesheer.
(Zie Ing. St. No. 145.)
De heer Koole wil trachten den verkeerden indruk weg
te nemen, die wellicht door het schrijven, dat de heer Kist
aan den Raad heeft gezonden, bij het publiek is gewekt.
In 1910 ontving elke Stadsgeneesheer ƒ1000.per jaar.
Er waren toen ongeveer 3000 armlastigen in de gemeente.
Het salaris is in 1914 verhoogd tot ƒ1500.Deze regeling
gold tot 1927. Bij de bespreking van de regeling in de Com
missie voor den Geneeskundigen Dienst bleek, dat ze uitging
boven de regeling, welke getroffen is tusschen de ziekenfondsen
en de artsen. De Commissie heeft het salaris toen terug
gebracht tot ƒ500.met dien verstande, dat voor eiken
patiënt, dien zij zou len behandelen, de stadsgeneesheeren
zouden betaald worden volgens dezelfde regeling, die getroffen
was tusschen de ziekenfondsen en de artsen.
In 1928 was het aantal armlastigen gedaald van 3000 tot
1000. Dr. Kist behandelde 86 en Dr. Timmermans 330 patiënten.
Toen de vrije artsenkeuze werd ingevoerd, steeg het aantal
patiënten van Dr. Timmermans en daalde dat van Dr. Kist.
Dr. Timmermans ontving voor 350 patiënten ƒ4.per jaar
en per patiënt en Dr. Kist kreeg voor 80 patiënten ook ƒ4.
per jaar en per patiënt.
De reden is wel, dat ten aanzien van de Stadsgeneesheeren
dezelfde regeling is getroffen als bestaat bij de ziekenfonds-
vereenigingen. Van onrechtvaardigheden door het gemeente
bestuur of door den Geneeskundigen Dienst is geen sprake;
er is juist gehandeld in overeenstemming met de regeling,
die bestaat bij de ziekenfondsen. Spreker wilde dit even
zeggen, opdat de publieke opinie geen verkeerde conclusies
uit het schrijven van dr. Kist zou trekken.
De heer de Reede zegt, dat men uit het schrijven van
dr. Kist zou kunnen afleiden, dat de bezwaren der Stads
geneesheeren in hoofdzaak van financieelen aard zijn, dat door
de in 1928 aangebrachte veranderingen in de regeling hun
inkomen tamelijk sterk achteruit gegaan is. Uit een gesprek
met een der doktoren is spreker echter gebleken, dat er ook
andere bezwaren zijn. Spreker laat nu rusten het financieele
bezwaar, dat een Stadsgeneesheer voor een patiënt ƒ4.—per
jaar krijgt zoodat, wanneer een patiënt in December een kaart
haalt, die dokter het proportioneel deel van /4.uitbetaald
krijgt, zoodat het mogelijk is, dat hij voor 8 cent moet be
handelen en bovendien eenige visites moet maken. Hoofd
bezwaar is echter de organisatie; daaraan hapert heel wat en
nu bevreemdt het spreker, dat de Commissie voor den Genees
kundigen Dienstin haar schrijven zegt, dat die ontevredenheid
een gevolg is van de salarieering en dat het mogelijke is
gedaan om den betrokkenen tegemoet te komen. Spreker stelt
daartegenover, dat het mogelijke gedaan wordt om den be
trokkenen niet tegemoet te komen. De gekste dingen zijn
daarbij mogelijk; zelfs moet een Stadsgeneesheer een in bet
Ziekenhuis verpleegd wordend gemeentewerkman bezoeken,
om te controleeren, of hij nu eigenlijk ongeschikt is voor zijn
taak. Zoo zijn er meer gevallen. Waar dergelijke dingen moge
lijk zijn, en de doktoren van het kastje naar den muur gestuurd
worden, begrijpt spreker, dat de samenwerking tusschen
Geneeskundigen Dienst en Stadsgeneesheeren niet is zooals
zij z(jn moet. Spreker dringt dan ook sterk aan op het instellen
van een onderzoek naar de oorzaken van die ontevredenheid
wanneer die besproken worden, zal het niet zoo heel moeilijk
zijn daaraan tegemoet te komen en dan zullen de doktoren,
evenals vroeger, het weer een eer achten Stadsgeneesheer te
zijn en een genoegen, om hun werk in het belang derstads-
patiënten te mogen verrichten.
De heer van Es kan zich wel eenigszins aansluiten bij de
woorden van dr. Kist, dat het niet met leedwezen is, dat hij
ontslag vraagt, in dien zin n. 1. dat spreker een en ander
wetende, ook van de behandeling van de stadspatiënten, even
min met leedwezen, integendeel van harte zal medewerken
om hem dat eervol ontslag te verleenen.
Er is natuurlijk niets op tegen, dat de Commissie voor den
Geneeskundigen Dienst onderzoekt, of deze zaak heelemaal
loopt, zooals zij moet loopenmisschien zal men dan van den
heer de Reede nog meer argumenten hooren dan nu het ge
val is geweest. Dat aan een Stadsgeneesheer werd opgedragen
een contróle-bezoek te brengen aan een patiënt in het zieken
huis, schijnt een beetje eigenaardig, maar is toch volstrekt
zoo vreemd niet. Ieder geneesheer, die door een verzekerings
maatschappij aangezocht wordt om een patiënt te controleeren,
die a. h. w. voor rekening van die maatschappij in een zieken
huis, al is het een groot, verpleegd wordt, moet dat controle
bezoek daar terdege brengen.
De stadsgeneesheer behoeft den patiënt verder niet te
onderzoeken, maar zal met den geneesheer van de zieken-
inrichtirig over den patiënt spreken.
De mogelijkheid zou kunnen bestaan, dat men een patiënt
langer in de ziekeninrichting hield dan voor hem zelfnoodig
zou zijn, doch uitsluitend met het "oog op het onderwijs, waar
voor de aanwezigheid van dien patiënt van belang zou kunnen
wezen.
Een controle-bezoek zou dan zeker niet zonder beteekenis zijn.
Het is mogelijk, dat de Commissie aan dergelijke bezwaren
tegemoet komt. Dit is vooral mogelijk, nu dr. Kist ontslag
genomen heeft, want hij was een van degenen, met wie
moeilijk te onderhandelen viel.
Dat een klein percentage van de patiënten zich tot hem wendde,
zal vermoedelijk niet aan de patiënten gelegen hebben.
De heer Wilmer heeft tot zijn groote verwondering van den
heer de Reede vernomen, dat er iets hapert aan den gemeente
lijken geneeskundigen dienst voor wat betreft de stadspatiënten,
dat er iets hapert aan de samenwerking tusschen de stads
geneesheeren en den geneeskundigen dienst.
Spreker wil niet ontkennen, dat het zoo is, maar als lid
van de desbetreffende Commissie heeft hij er nooit iets van
gehoord.
De heer de Reede heeft ook geen enkel feit aangevoerd om
de klacht, die hij in het algemeen uitte, nader te adstrueeren.
De heer van Es toonde reeds aan, dat het niet zoo vreemd
is, als een controleerend arts een patiënt in de zieken
inrichting bezoekt.
Zoodra de Directeur van den Geneeskundigen Dienst de
klacht vernomen had, dat een Stadsgeneesheer voor de be
handeling van een patiënt gedurende een maand een twaalfde
deel kreeg van het bedrag, dat hij zou ontvangen, wanneer
de patient een jaar onder zijn behandeling was geweest,