290 MAANDAG 6 JULI 1931.
toeslag tot de niet verdienende kinderen beneden 21 jaar.
Laat men dat nu niet kapot maken en dat zou men doen
door adressen in behandeling te nemen buiten het georga
niseerd overleg om.
Men moet nu niet spreken van oorlogstoestand en van
krenkend en onbehoorlijk optreden; dat is allemaal niet
waar; dat is sprekers doel niet; zijn doel is samenwerken.
Burgemeester en Wethouders zijn altijd tot overleg en samen
werking bereid; daarvan geeft dit praeadvies blijk!
De heer van Stralen ontkent dit.
De heer Goslinga zegt, dat dat dan verschil van inzicht
is, maar dat wettigt dan toch niet, dat men zegt: gij wilt
oorlogstoestand en treedt krenkend en onbehoorlijk op; spreker
zou er bijzonder prijs op stellen, wanneer men dat terugnam;
dat ligt absoluut niet in sprekers karakter; hij vecht graag,
maar hij doet dat ronduit en tracht den menschen niet
beentje te lichten. De heer van Stralen zegt dat pour besoin
de la cause. Men wist heel goed, waar men terzake zijn
moest. De Raad doet verstandig met het voorstel van Burge
meester en Wethouders aan te nemen; dan krijgt men een
regelmatige behandeling der werkloosheidszaken; spreker is
het volkomen met den heer van Tol, die ook uit de ellende
van de werkloosheid komt, eens, dat men daarmede veel
meer bereikt dan met al dat vuurwerk.
De heer van Stralen zegt, dat het belangrijkste punt in
dit debat is de vraag, of het georganiseerd overleg, dat in
deze zaak zoo belangrijk zou zijn, al ol niet (volgens den
Wethouder wel) is gepasseerd en of de weg, dien adressanten
bij het indienen van het verzoek hebben ingeslagen, de
juiste is.
Spreker moet speciaal op datgene, wat daarover door den
Wethouder is gezegd, ingaan en aantoonen, dat de voor
stelling van zaken, gegeven door den Wethouder niet juist
is geweest, doordat deze de samenwerking, die op dit terrein
tusschen de verschillende vakorganisaties zou zijn tot stand
gebracht, vergeleek met het georganiseerd overleg, dat in de
gemeente plaats heeft met betrekking tot de arbeidsvoor-
voorwaarden, enz. van het gemeentepersoneel.
In de eerste plaats wenscht spreker vast te stellen, dat de
Wethouder een verbazend groot voorstander van het geor
ganiseerd overleg blijkt te zijn. Spreker kan zich nog her
inneren, dat Burgemeester en Wethouders verbazend groote
tegenstanders daarvan waren en het heel veel moeite heeft
gekost hen van de noodzakelijkheid van dezen democratischen
maatregel te overtuigen.
Als de Wethouder zegt, dat hij ook in deze zaak een
verbazend groot voorstander van het georganiseerd overleg
is, constateert spreker, dat dan de Wethouder een anderen
weg had moeten inslaan en een ander praeadvies uitgebracht
had moeten worden. Als een organisatie, welke dan ook, die
in het officieele georganiseerd overleg is vertegenwoordigd,
een adres aan den Raad stuurt, dat betrekking heeft op een
zaak, die van belang is, brengen Burgemeester en Wet
houders die zaak in het georganiseerd overleg.
De heer Goslinga: Zeer zeker nietl
De heer van Stralen zegt, dat Burgemeester en Wet
houders dat doen, opdat het georganiseerd overleg advies zal
kunnen uitbrengen omtrent een aan den Raad te zenden
voorstel.
Indien Burgemeester en Wethouders in het praeadvies of
op een andere wijze hadden medegedeeld, dat zij dit verzoek
van adressanten in het z.g. georganiseerde overleg zouden
willen bespreken en daartoe de vakcentrales hadden bijeen
geroepen, zou spreker niet het minste bezwaar tegen dien
gang van zaken hebben gehad, omdat ook hij wil toegeven,
dat een advies van de vakcentrales over deze zaak van zeer
groot belang kan zijn.
Wat de Wethouder nu doet, is iets geheel anders. Hij wil
eigenlijk, dat spreker en de zijnen de taak van Burgemeester
en Wethouders overnemen.
Het verwijt van den heer Eikerbout gaat in dezelfde
richting. Deze heeft gezegd, dat men deze zaak van sprekers
kant heeft vertraagd, aangezien men haar reeds lang van
te voren bij de vakcentrales ter sprake had kunnen brengen.
Zoo is het echter niet. Spreker wil uitdrukkelijk vast
stellen, dat ten gevolge van het Raadsbesluit van Januari
een momenteele samenwerking van de vakcentrales is tot
stand gekomen. Door de vakcentrales is uitdrukkelijk vast
gelegd, dat die samenwerking zou gelden voor de bepaalde,
toen aanhangige zaak en dat de samenwerking zou eindigen,
wanneer die zaak was afgehandeld.
Die zaak is afgehandeld en thans is een nieuwe zaak aan
de orde gesteld, waartoe het initiatief niet alleen is uitgegaan
van den Plaatselijken Raad te Leiden, maar waaromtrent ook
aanwijzingen zijn gegeven door de centrale leiding.
De hoofdbesturen van de S. D. A.P. en het N.V.V. hebben
zich n.l. gewend eenerzijds tot de Regeering, om haar te wijzen
op de leemten, die in deze bestaan en haar te verzoeken den
gemeenten op te dragen gelden voor het bepaalde doel beschik
baar te stellen en anderzijds tot de Plaatselijke Raden, wien
zij hebben verzocht zich tot de respectievelijke gemeenteraden
te wenden en daarbij deze zaak aan de orde te stellen.
Er zijn dus verzoeken gericht tot de Regeering om de ge
meenten daartoe in staat te stellen en anderzijds tot het
gemeentebestuur om een dusdanig besluit te nemen. Spreker
ziet niet in, waarom bet hier nu weer anders zou moeten
gaan; tenslotte gaat het er niet om, hoe en door wie deze
belangrijke en urgente zaak aan de orde wordt gesteld, door
de gezamenlijke vakcentrales of door 2 andere lichamen, die
op dit punt altijd samenwerken. L. B. B. en S.D. A.P. hier
hebben met volkomen instemming voldaan aan het verzoek
van N.V.V. en S. D. A.P. en deze zaak in plaatselijke samen
werking aan de orde gesteld; dat kan toch niemand hun
kwalijk nemen. Er is gezegd: de S.D.A.P. kan geen deel
nemen aan het overleg tusschen de vakcentrales, maar heeft
toch zeker het recht als organisatie zich op dit gebied te
bewegen; sinds jaren is er een hechte samenwerking op het
gebied van de werkloosheidszorg tusschen L.B.B. en S.D.A.P.
Wil men den L.B.B. nu dwingen, die samenwerking, die
altijd heeft bestaan en vruchten heeft afgeworpen, eenvoudig
op zijde te zetten en moet de L. B. B. aan het bevel voldoen
om met de christelijke vakcentrales in zee te gaan? Daar
komt spreker tegen op; dat laat bij zich, noch door het College,
noch door den Wethouder, opleggen; dat zal de L.B.B. zelf
uitmaken. Spreker is geen tegenstander van samenwerking
met andere vakcentrales, als daardoor de belangen der werk-
loozen worden gediend, maar als men de zaak goed ziet,
moet men erkennen, dat het toch altijd een en dezellde or
ganisatie is, die stuwkracht uitoefent; het beteekent niets, of
aanstonds de vakcentrales gezamenlijk met voorstellen komen;
de S.D.A.P. en de L B.B. zijn de partijen, die wat doen; de
anderen doen uit eigen initiatief nooit iets.
De heer Goslinga zegt, dat dit niet waar is. De christelijke
organisatie heeft juist het initiatief genomen tot de verhooging
van den huurtoeslag en de vakcentrales bij elkaar geroepen.
De heer van Stralen ontkent dit. Het zijn altijd dezelfde
stuwende organisaties, die deze zaken aan de orde moeten
stellen. Men kan het dus wel terugbrengen tot deze proportie,
dat die vakcentrales er wel prijs op stellen om gezamenlijk
deze zaken aan de orde te stellen, want als het lukt, kunnen
zij daarmede naar hun leden gaan. Maar wanneer zij niet
het initiatief nemen om zelf die zaken aan de orde te stellen,
dan verzaken zij een belangrijken plicht en laten zij de ge
legenheid voorbijgaan om tot hun leden te zeggen: ziedaar
wat wij voor jullie doen. Wat de quaestie van den huur
toeslag betreft, daar zit iets achter; spreker wil niet zeggen,
dat de Wethouder persoonlijk er iets mee bedoeld zou hebben,
maar dat die zaak niet geheel zuiver is, staat bij spreker vast.
In de memorie van antwoord op het sectieverslag omtrent
de begrooting zeiden Burgemeester en Wethouders, dat zij er
absoluut afwijzend tegenover stonden en dat van het College
geen voorstellen te verwachten waren tot verhooging van den
huurtoeslag.
Bij de behandeling van de begrooting heeft de Wethouder
er eerst toe medegewerkt, dat een voorstel van de S.D.A.P.,
strekkende tot verhooging van den huurtoeslag, werd ver
worpen, maar daarna heeft hij tot de vertegenwoordigers
van de vakcentrales gezegd: ik zal het toch doen. Daaruit
blijkt, dat aan de tafel van Burgemeester en Wethouders
met de desbetreffende christelijke vakorganisaties ondershands
overleg is gepleegd, dat die heeren het eens waren over de
tactiek, welke naar hun meening moest worden gevolgd en
dat als gevolg daarvan het voorstel van den heer Goslinga
is ingediend. Het gevolg daarvan is, dat men nu zegt: wend
u tot de vakcentrales.
Spreker en de zijnen zullen echter zelf uitmaken, wanneer
zij dit doen zullen en zij komen er tegen op, dat dit door
het College zou worden vastgesteld, hetgeen blijkens hun uit
latingen door verschillende sprekers wordt goedgekeurd.
Spreker zou het betreuren, wanneer deze zaak moest eindigen
zonder resultaat voor de direct er bij betrokkenen, de gezinnen
van de werkloozen, die aan deze verbetering zoo'n groote be
hoefte hebben.
Als dit praeadvies van Burgemeester en Wethouders wordt
aangenomen, is een sfeer geschapen, die verhinderen zal, dat
deze zaak op regelmatige wijze voor de betrokkenen wordt
afgehandeld.
Dit behoeft niet te geschieden en kan voorkomen worden,
wanneer Burgemeester en Wethouders in afwijking van hun
praeadvies aan den Raad voorstellen, hun op te dragen het