288 MAANDAG 6 JULI 1931. missen. Bij de begrooting is er over gesproken, dat in indivi- dueele gevallen geholpen zou moeten wordenin verschillende Gemeenteraden zijn die voorstellen aanvaard, ook door de S. D. A. P., maar hier weigerde zij daaraan mede te werken en waar nu dergelijke voorstellen vlak vóór de verkiezingen zijn ingediend, daar is het niet anders dan politiek en nog eens politiek om de kiezers, waar de sociaal-democraten niet voldoende propaganda konden maken in de samenwerking met de verschillende vakcentrales, er op te wijzen, wat zij voor de werkloozen doen. Daarom moest dit stuk vlak vóór de verkiezingen worden ingediend. De sociaal-democraten stellen hier eischen, waar zij in andere gemeenten, en ook hun leiders in de Staten-Generaal, niet over denken. Dat kan men niet goedmaken door een hartstochtelijk betoog, dat men in moraliteit te kort zou schieten; dat zijn niet anders dan groote woorden. Wanneer spreker dus dit voorstel van de hand zal wijzen, op de door het College aangevoerde gronden, n.l. dat een andere werkwijze aangenomen is, dan zal hij zich niets aantrekken van het beroep op de moraliteit en de zedelijkheid, waarover de heer van Eek schijnt te beschikken, omdat spreker zich klaar bewust is, dat het bij de S. D. A. P. niet in de eerste plaats gaat om de belangen der werkloozen, maar in de eerste plaats om de glorie van de partij en daarnaast ook om de belangen der werkloozen. De heer Groeneveld heeft met verwondering kennis ge nomen van het zonderlinge en onhoudbare praeadvies van Burgemeester en Wethouders; de interpretatie, door het College aan het Raadsbesluit van Januari j.l. gegeven, is wel ver gezocht en onmogelijk vol te houden. Naar den vorm is dit trouwens geen besluit, maar een motie. Inderdaad heeft toen de Raad Burgemeester en Wethouders uitgenoodigd, gelegenheid open te stellen voor de vakcentrales om zaken betreffende de crisiswerkloosheid aanhangig te maken bij het College, maar hij heeft nooit of te nimmer besloten, dat dergelijke zaken nooit op andere wijze bij den Raad aan hangig zouden kunnen gemaakt worden. Hier adresseeren L. B. B. en S. D. A. P.; de laatste kan geen deel uitmaken van een vakcentrale, maar de Raad heeft toch nooit besloten, dat de S. D. A. P., hetzij afzonderlijk, hetzij in combinatie met anderen, niet een adres tot den Leidschen Gemeenteraad zou mogen richten of dat dat niet in behandeling zou kunnen komen. Als dat de bedoeling is, dan moet het College maar zoo eerlijk zijn om zoo'n besluit uit te lokken; spreker zou wel eens zwart op wit willen zien, zoo'n zot raadsbesluit, waarbij van te voren werd bepaald, dat eventueele adressen van de S. D. A. P. inzake werkloosheid, steeds voor kennis geving zullen worden aangenomen. De mogelijkheid zou dan nog altijd bestaan, een dergelijk Raadsbesluit te doen vernietigen, aangezien in de Grondwet het recht van petitie is gewaarborgd en het er op zou neer komen, dat de Grondwet door den Leidschen Raad ter zijde geschoven werd. De Raad kan onmogelijk besluiten, dat voorstellen betreffende de werkloosheid alleen door één bepaalde combinatie van organisaties aanhangig gemaakt zouden kunnen worden. Wanneer het College zoo iets toch zou willen doorvoeren, komt dit voor rekening van het College, maar het spreekt vanzelf, dat spreker en de zijnen met alle middelen, die hun ten dienste staan zich daartegen zullen verzetten. Het College moet de gevolgen er van maar afwachten. De interpretatie, welke het College van een aangenomen motie geeft, is natuurlijk niet vol te houden. Het kan nooit de bedoeling van het Raadsbesluit zijn geweest. De Raad heeft een dergelijk besluit, om een bepaalde wijze voor te schrijven, nooit genomen en het kan ook nooit door den Raad worden genomen. Het kan dan ook niemand in den weg staan, om zich met een adres tot den Raad te wenden. De heer Wilbrink meent, dat de S. D. A. P. beter had gedaan met het geld, dat zij nu aan een propaganda-vuur- werk heeft besteed, voor de werkloozen te gebruiken. Dit argument yan den heer Wilbrink is naar sprekers meening ver beneden peil. Spreker zou hetzelfde kunnen zeggen naar aanleiding van wat gebeurt in de kringen van den heer Wilbrink, waar bij kerkelijken en niet-kerkelijken wordt gebedeld voor een klok in de Marekerk. Spreker zou kunnen zeggen: geef dat geld aan de werkloozen en hang geen klok in de Mare kerk. Spreker laat dit na, omdat hij het ook beneden peil zou vinden. Dergelijke argumenten behooren in den Raad niet aangevoerd te worden. De werkloozen hebben niets aan die klok, die zij niet kunnen opeten. De wereld zou ook nog draaien, wanneer er geen klok in de Marekerk werd aan gebracht. Dit wil niet zeggen, dat spreker den heer Wilbrink en den zijnen die klok misgunt. Hij vindt het in het geheel niet afkeurenswaardig, dat ondanks de groote ellende daarvoor gelden ingezameld worden. Als sprekers partij echter iets dergelijks doet, wordt dat zeer afkeurenswaardig geacht. De heer Wilbrink vraagt, of dat »iets dergelijks" is. De heer Groeneveld beantwoordt deze vraag bevestigend. De klok heeft zeker ook een propaganda-doel voor de kerk. Wanneer de S. D. A. P. bij een bepaalde gelegenheid ook iets uitgeeft voor de propaganda, in welken vorm ook, kan niemand haar dat kwalijk nemen. Spreker betwist het niet, dat in de kringen van den heer Wilbrink veel voor de armen wordt gedaan en gelden voor hen worden ingezameld, maar daarbij worden spreker en de zijnen niet overgeslagen. Wanneer een collecte wordt gehouden, komt men ook aan de deur van sprekers geestverwanten, die in den regel, als het een goed doel geldt, ook wel iets geven. Wanneer men dus ook van de sociaal-democraten geld voor een dergelijk goed doel vraagt, gaat het niet aan dat tegen hen uit te spelen. De opmerking van den heer Wilbrink, dat door de S.D.A.P. dit adres aan den Raad is gericht vlak vóór de verkiezingen en met het oog op de verkiezingen, acht spreker ook ver beneden peil en een insinuatie zonder meer. Wanneer dit het eerste adres van de S. D. A. P. was over de werkloosheid, zou dit eenigen grond kunnen hebben, maar zoolang de sociaal democraten hier in den Raad zitten, hebben zij om de zooveel maanden de werkloosheid ter sprake gebracht, zoowel vóór, als na de verkiezingen. De heer Wilbrink zou alleen met goed fatsoen kunnen volhouden, dat dit adres is ingediend met het oog op de verkiezingen, wanneer dit niet was ge beurd, toen er geen verkiezingen waren. De bewijslast van deze insinuatie rust dus op den heer Wilbrink en wanneer hij er niet in slaagt dit aannemelijk te maken, dan zal spreker daaruit de conclusie trekken en daarop misschien terugkomen. De heer van Tol betuigt zijn volle instemming met de woorden van den heer EJkerbout en betreurt, dat dit voorstel door S. D. A. P. en L. B. B. hier in den Raad is gebrachtzij hadden zich moeten houden aan het eenmaal genomen besluit, dat de vakcentrales gezamenlijk met voorstellen bij het College zouden komen; eerst wanneer die niet tot gun stige resultaten mochten leiden, zouden andere voorstellen bij den Raad ingediend kunnen worden. Hetgeen door S.D.A.P. en L. B. B. gedaan is acht spreker niet den juisten weg om de belangen der werkloozen te behartigen; die komen uit alle groepen der bevolking en dan gaat het niet aan, dat één partij maar altijd op den voorgrond treedt; spreker zegt niet, dat zij dit niet mag doen; hij juicht alles toe wat in het belang der werkloozen gedaan wordt, maar het zou veel beter geweest zijn, indien dit door de vakcentrales gezamenlijk onder oogen gezien was; naar sprekers lange ervaring in de vakbeweging hebben dergelijke voorstellen veel meer succes, dan wanneer zij door één partij worden gedaan. Dit voorstel gaat spreker te ver, maar laat men dan trachten onder elkaar een vergelijk te treffen; dan zal men succes hebben, maar niet als men de andere partij negeert en de eer alleen voor zich wil opeischen. De heer Manders kan zich met het praeadvies van Burge meester en Wethouders niet geheel vereenigen. Spreker zou het ook beter hebben gevonden, wanneer S. D. A. P. en L. B. B. zich met de andere vakcentrales in verbinding hadden ge steld, zooals mogelijk de bedoeling van den Raad bij het vroeger genomen besluit kari geweest zijn, maar dit wil dan toch nog niet zeggen, dat deze vereenigingen, of welke ver- eeniging dan ook, niet afzonderlijk zouden mogen adresseeren. Dat recht komt toch iedereen toe. Spreker zou het daarom juister geacht hebben, indien het praeadvies eenigszins anders had geluid, en men den Plaatselijken Raad in overweging had gegeven zich tot de vakcentrales te wendendat zou dan misschien ook anders opgenomen zijn. De heer Goslinga zegt, na al het gesprokene kort te kunnen zijn in zijn beantwoording, aangezien hij zich in hoofdzaak kan aansluiten bij wat door de heeren Wilmer, Wilbrink en van Tol in het midden is gebracht. Het komt hem voor, dat er geen aanleiding bestaat om het praeadvies van Burge meester en Wethouders te bespreken in zulke militante be woordingen als de heeren van Stralen en van Eek hebben gebruikt. De heer van Stralen sprak van het in het leven roepen van een oorlogstoestand, terwijl de heer van Eek ge sproken heelt over het in hooge mate onbehoorlijke en krenkende optreden van het College. Het heeft allerminst in de bedoeling van Burgemeester en Wethouders gelegen om dit te doen. Burgemeester en Wet houders zijn echter de uitvoerders van de raadsbesluiten en het valt niet te ontkennen, dat de Raad zich in Januari in dezen zin heeft uitgesproken, dat het gewenscht is, dat de vakcentrales met elkaar overleg plegen omtrent de maatregelen, die zij meenen dat genomen dienen te worden ter bestrijding van de werkloosheid of verzachting van het lot der werkloozen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 12