84 N°. 157. Leiden, 26 Juni 1931. Reeds eenigen tijd geleden bleek ons, dat bet school gebouw aan de Oude VestCaeciliastraat, waarin de Centrale school voor het 7e en 8e leerjaar is gehuisvest, verschillende gebreken vertoont, welke voorziening vereischen. Aanvankelijk waren wij van meening, dat op betrekke lijk eenvoudige, weinig kostbare wijze een bevredigende toestand kon worden verkregen. Bij nadere beschouwing kwamen wij echter tot de overtuiging, dat een meer ingrij pende verbouwing noodzakelijk was. Op ons verzoek diende de Directeur van Gemeentewerken bij schrijven d.d. 17 Maart j.l. een verbouwingsplan in. Tegen dit plan, dat zeer vele verbeteringen inhield, bestond bij ons College het bezwaar, dat vele lokalen ook na de verbouwing zeer klein zouden blijven, zoodat de school meer leerkrachten zou moeten tellen, dan noodig zouden zijn, indien kon worden beschikt over een 10-tal lokalen, elk bestemd voor 36 leerlingen. Dit bezwaar is door den Directeur van Gemeentewerken op buitengewoon bevredi gende manier uit den weg geruimd. Volgens het door hem bij schrijven, d.d. 27 April 1931 ingediende gewijzigde plan toch zal het gebouw na de verbouwing bevatten 11 lokalen, elk bestemd voor 36 leerlingen en 1 lokaal voor 30 leer lingen. Het gewijzigde plan, dat o. i. aan redelijk te stellen eischen volkomen beantwoordt, verwierf de instemming van den Inspecteur van de Volksgezondheid, den Inspecteur van het lager onderwijs en het hoofd der school. Ook de Commissie van Fabricage en de Commissie voor het Onder wijs kunnen zich, blijkens hare bij de stukken gevoegde adviezen met dit plan vereenigen. Het ligt in onze bedoeling de Centrale school tijdens de verbouwing onder te brengen in het oude schoolgebouw aan de Mare. De aan de uitvoering van het verbouwingsplan verbonden kosten worden geraamd op 44000.waarbij nog komt 6500.voor meubilair en 3000.voor de inrichting van het gebouw aan de Mare, in totaal derhalve 53500. Een thans nog niet met zekerheid vast te stellen deel van dit bedrag zal ten laste van den gewonen dienst moeten komen, zoodat het bedrag ad 53500.niet geheel ten laste van den kapitaaldienst komt. In afwachting van de vaststelling van het juiste bedrag, dat ten laste van den gewonen dienst zal worden gebracht, wordt het bedrag van ƒ53500.uit administratief oogpunt voorshands geheel op den kapitaaldienst uitgetrokken. Op grond van het vorenstaande geven wij U mitsdien in overweging ten behoeve van de verbouwing en meubileering van het schoolgebouw aan de Oude VestCaeciliastraat, waarin de Centrale school voor het 7e en 8e leerjaar is gehuisvest, alsmede ten behoeve van de inrichting van het schoolgebouw aan de Mare, alwaar de Centrale school tijdelijk zal worden ondergebracht, door vaststelling van den over- gelegden begrootingsstaat model D, dienst 1931, een bedrag van 53500.beschikbaar te stellen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. U°. 158. Leiden, 25 Juni 1931. Bij raadsbesluit van 23 December 1909 zijn vastgesteld de voorwaarden, waaronder aan de Üoord-Zuid-Hollandsche Tramweg Maatschappij te Haarlem concessie is verleend tot het hebben en exploiteeren van een tramverbinding met bovengrondsche electrische beweegkracht, binnen de Ge meente Leiden, welke voorwaarden de N. Z. H. T. M. heeft aanvaard. Artikel 22 der voorwaarden van die concessie luidt als volgt „Het onderhoud van den tramweg en alles wat daartoe „behoort, heeft plaats ten genoegen van Burgemeester en „Wethouders door en op kosten der Maatschappij. „De kosten van onderhoud van de bestrating, verharding „en brugdekken tusschen de spoorstaven en van de strooken „langs de buitenzijde der spoorstaven, over een breedte „van 0,50 Meter, worden door de Maatschappij aan de „Gemeente vergoed. „De Maatschappij is gehouden aan de door Burgemeester „en Wethouders aan te wijzen personen vrije toegang te „verleenen tot hare werken en inrichtingen zoowel binnen „als buiten de Gemeente". Over de beteekenis en uitlegging van deze bepaling is tusschen ons College en de Directie der Maatschappij geschil ontstaan. In den loop van het jaar 1928 vorderde het onderhoud van den Hoogen Rijndijk, waarover de stadstram, door de Maatschappij geëxploiteerd, loopt, dat deze moest worden voorzien van een nieuwe klinkerbestrating, omdat de oude klinkerbestiating, zoowel die tusschen de spoorstaven en op de strooken langs de buitenzijde der spoorstaven over een breedte van 50 c.Mals die buiten deze strook gelegen is, onbruikbaar en slecht geworden was. De Hooge Rijndijk is toen van Gemeentewege van een nieuwe klinkerbestrating voorzien. Ons College stelt zich met den Directeur van Gemeente werken op het standpunt, dat het onderhoud van een klinkerstraat vordert, dat deze straat van tijd tot tijd van een. nieuwe klinkerbestrating wordt voorzien. De Directie van de ÏT. Z. H. T. M. is echter van meening, dat „onderhoud" en „vernieuwing" twee afzonderlijke be grippen vormen, dat althans in het onderhavige geval, waar de aanwezigheid en het gebruik van tramspoor in de be strating slechts aanleiding geven kunnen tot verzwaring van het onderhoud als afzonderlijk begrip, een algemeene vernieuwing van de bestrating niet tot den onderhoudsplicht van de Maatschappij mag worden gerekend. Volgens de Maatschappij mogen de kosten van nieuw bestratingsmateriaal tusschen en langs de sporen niet te haren laste gebracht worden, maar slechts de zuivere straat- kosten met een normalen bijslag voor inboeting. Volgens onze opvatting heeft de Gemeente van de Maat schappij te vorderen 12607.09, terwijl de Maatschappij van meening is tot betaling van slechts 7740.96 verplicht te zijn, zoodat een geschil bestaat over een bedrag van 4866.13. Ons College acht het, ook voor de toekomst, van belang, dat de Gemeente haar standpunt handhaaft en daarover een beslissing uitlokt. Volgens artikel 16 der concessievoor waarden moeten alle geschillen tusschen de Gemeente en de Maatschappij beslist worden door drie scheidsrechters, door partijen in gemeen overleg te benoemen, of, indien bedoeld overleg tot geen overeenstemming heeft geleid, binnen vier weken, nadat de eene partij de andere bij aan- geteekenden brief heeft uitgenoodigd tot benoeming over te gaan, door den bevoegden rechter. De Directie van de 17. Z. H. T. M. is bereid het geschil aan het oordeel van scheidslieden te onderwerpen en wij meenen te mogen aannemen, dat partijen het over de te benoemen scheidslieden eens zullen worden. Mocht dit laatste niet het geval zijn, dan zou de Rechtbank te Haarlem volgens artikel 624 van het Wetboek van Burgerlijke Rechts vordering de scheidslieden moeten benoemen. Het advies van den rechtsgeleerden raadsman der Gemeente is bij de stukken overgelegd. Wij stellen U mitsdien voor het volgende besluit te nemen De Raad der Gemeente Leiden; Gezien het betrekkelijk voorstel van Burgemeester en Wethouders; Overwegende, dat in den loop van het jaar 1928 het onderhoud van den Hoogen Rijndijk, waarover de stads tram loopt, die door de Noord-Zuid-Hollandsche Tramweg Maatschappij te Haarlem krachtens concessie, vastgesteld bij Raadsbesluit van 23 December 1909, wordt geëxploi teerd, vorderde, dat deze moest worden voorzien van een nieuwe klinkerbestrating, omdat de oude klinkerbestrating, zoowel die tusschen de spoorstaven en op de strooken langs de buitenzijde der spoorstaven over een breedte van 50 cM. als die buiten deze strook gelegen is, onbruikbaar en slecht geworden was; dat de Gemeente deze nieuwe klinkerbestrating heeft aangebracht dat de Gemeente zich op het standpunt stelt, dat het onderhoud van een klinkerstraat vordert, dat deze straat van tijd tot tijd van een nieuwe klinkerbestrating moet worden voorzien; dat de Maatschappij echter van meening is, dat „onder houd" en „vernieuwing" twee afzonderlijke begrippen vormen, dat althans in het onderhavige geval, waar de aanwezigheid en het gebruik van tramspoor in de bestrating slechts aan leiding kunnen geven tot verzwaring van het onderhoud als afzonderlijk begrip, een algemeene vernieuwing der be strating niet tot de onderhoudsplicht van de Maatschappij mag worden gerekend; dat dus tusschen de Gemeente en de Maatschappij geschil bestaat over de uitlegging en de beteekenis van artikel 22 der voorwaarden, waaronder concessie door de Gemeente is verleend bij Raadsbesluit van 23 December 1909; dat de Gemeente haar opvatting volgend van de Maat schappij vordert een bedrag van 12607,09, terwijl de Maat schappij slechts tot betaling van 7740,96 meent verplicht te zijn; Besluit: 1°. dit geschil te doen beslissen met inachtneming van artikel 16 der voorwaarden, waaronder bij Raadsbesluit van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 4