92
Ook de Algemeene Ambtenaren-Commissie gaat in bet
algemeen, behoudens omtrent een ondergeschikt punt, waar
omtrent hieronder nader, met de voorstellen accoord.
Thans nog een korte toelichting op de voorstellen zelve.
Allereerst zij er de aandacht op gevestigd, dat de voor
gestelde salarisregeling zich van de geldende regeling hierin
onderscheidt, dat de bruto-wedden van het inwonend ver
plegend personeel gelijk zijn aan de netto-wedden van het
uitwonend personeel. De netto-wedden van het inwonend
personeel worden dus verkregen door de bruto-wedden te
verminderen met het bedrag, waarop het genot van vrij
wonen, vuur, licht, voeding enz. is gewaardeerd. Overeen
komstig de daaromtrent gedane voorstellen zullen die be
dragen door ons College op grond van art. 3 van de alge
meene salarisverordening worden vastgesteld als volgt:
1000.voor de hoofdverplegers(sters), 800.voor de
eerste verplegers(sters) en gediplomeerde verplegers(sters)
na vaste aanstelling en 600.voor de overigen.
De ontworpen salarisregeling maakt voorts een scherp
onderscheid tusschen hen, die nog niet in het bezit van het
volledig diploma B of een daarmede gelijkgesteld diploma
zijn, dus de leerling-verplegers(sters) en hen, die dat wèl
zijn, de gediplomeerden.
De wedde van den leerling-verplegerden tegenwoordi-
gen verpleger 3e klasse, die alleen op arbeidsovereenkomst
in dienst wordt genomen, is bepaald op een vast bedrag
(netto 400.dat tweemalen met 50.stijgt, naar
gelang hij het eerste en tweede gedeelte van het examen
met gunstig gevolg heeft afgelegd, zoodat de maximum-wedde,
in overeenstemming met de geldende Rijksregeling, netto
500.bedraagt. De diploma-toelagen ad 25.en 50.
die de verpleger 3e klasse thans na het behalen van resp.
het eerste en tweede gedeelte boven zijn wedde ontvangt,
komen uit den aard der zaak bij het hier gekozen systeem
te vervallen.
ïfa het behalen van het volledige diploma stijgt de netto-
wedde tot 700.doch de aldus gediplomeerde verpleger
ontvangt dan nog niet dadelijk een vaste aanstelling als
zoodanig, doch blijft als regel nog één jaar op arbeidsover
eenkomst werkzaam. Eerst nadat hij gedurende dat jaar
ook zijn practische geschiktheid en bruikbaarheid heeft
bewezen, volgt vaste aanstelling als gediplomeerd verpleger
op een wedde van 800.tot 1200.indien hij inwonend,
op een van 1600.tot 2000.als hij uitwonend wordt.
In deze rangen komen de huidige in- en uitwonende ver
plegers 2e klasse en de verplegers le klasse, die niet met
de leiding van de verpleging in een paviljoen zijn belast.
Ook voor hen komt de diploma-toelage ad 75.'s jaars,
welke zij thans boven hunne wedde ontvangen, te vervallen,
aangezien het bezit van het diploma voorwaarde voor hun
dienst of vaste aanstelling als gediplomeerd verpleger is.
De rang van „eerste verpleger" is voorts bestemd voor
de gediplomeerden, die belast zijn met de leiding van de
verpleging in een paviljoen; hun belangrijker en verant-
woordelijker werk wettigt alleszins een hoogere bezoldiging
dan die van de gewone gediplomeerde verplegers In een
maximaal 300.— hoogere wedde komt dit verschil in ver
antwoordelijkheid en taak naar onze meening voldoende tot
uitdrukking.
De eerste verpleger, die is aangewezen als waarnemend
hoofdverpleger, zal voorts boven zijn wedde een toelage van
ƒ100.'s jaars genieten; thans bedraagt deze ƒ50.
De netto-wedde van de hoofdverpleegsters wordt voor
gesteld op ƒ1600.—ƒ2000,— de toelage ad ƒ150.per
jaar. welke zij thans boven hare wedde ontvangen wegens
het geven van cursussen aan de leerling-verplegers, komt
echter te vervallen, aangezien dat geacht kan worden tot
haar gewone taak te behooren. De rangen van „hoofdver -
pleger(ster) A" en „hoofdverpleger(ster) B" zijn ten slotte,
voor wat de gestichten betreft, tot één rang gecombineerd.
Het is intusschen nog niet mogelijk deze rangen uit
Staat D van de algemeene salarisverordening te doen ver
vallen (zie art. II van de wijzigingsverordening), omdat zij
nog moeten dienen voor de indeeling van de verpleegsters
van den Geneeskundigen- en Gezondheidsdienst (art. III).
Ten slotte zal door ons College de vergoeding wegens
gemis van kost enz. tijdens de vacantie met den gewijzig-
den aftrek voor kost, inwoning enz. in overeenstemming
worden gebracht.
Zooals gezegd, kan de Algemeene Ambtenaren Commissie
zich in het algemeen met de hierboven besproken salaris-
voorstellen vereenigen; zij geeft echter eenstemmig in over
weging aan de niet-inwonende (gehuwde) verplegers boven
de wedde een toelage van ƒ100.per jaar toe te kennen
in de plaats van de vrije geneeskundige behandeling en de
vrije dienstkleeding, waarop zij tot dusverre recht hebben.
ÏToch bij de Commissie van Beheer, noch bij ons College
bestaat daartegen bezwaar. Echter zal in verband daarmede
wijziging noodig zijn van art. 20 van de verordening van
5 Maart 1928 (Gem.Blad ISTo. 6), welke wij met nog eenige
andere noodig gebleken wijzigingen binnen niet te langen
tijd bij Uwe Vergadering aanhangig hopen te maken.
De totale kosten, aan de voorgestelde salarisregeling ver
bonden, zijn, al is het geven van een volstrekt nauwkeurige
raming in verband met de voortdurende mutaties onder
het verplegend personeel niet mogelijk, op rond 24 a
ƒ25.000.per jaar geraamd. Bij inwerkingtreding op 1 Juli
1931 zullen de meerdere kosten voor dit jaar dus rond
ƒ12 000.bedragen.
In de U hierbij ter vaststelling aangeboden wijziging van
de begrooting der gestichten, alsmede in den staat van af-
en overschrijving, beide op het dienstjaar 1931 betrekking
hebbende, worden de financieele gevolgen van de nieuwe
salarisregeling voor dat jaar geregeld. Daaruit blijkt, dat zij
de op de gemeente-begrooting voor 1931 geraamde bedrijfs
winst niet zal doen dalen.
Overeenkomstig het advies van de Commissie van Beheer
is in de ontwerp-verordening tot wijziging van de algemeene
salarisverordening met het oog op een betere systematiek
de wedde-regeling van het verplegend personeel der gestichten
overgebracht van Staat D naar een nieuw in te voegen
Staat Oter (art. II); daarin kan dan later ook de salaris
regeling van het personeel van den huishoudelijken dienst
dier inrichtingen worden opgenomen.
De datum van inwerkingtreding van de nieuwe regeling
is, wederom overeenkomstig het gevoelen van de Commissie
van Beheer, vastgesteld op 1 Juli 1931. Het verleenen van
terugwerkende kracht daaraan tot 1 April j.l., zooals de
Algemeene Ambtenaren Commissie in overweging geeft,
heeft ook naar onze meening geen zin; de Commissie van
Beheer wijst er bovendien terecht op, dat dit tot gevolg
zou hebben, dat de verhoogde salarissen nog zouden moeten
worden uitbetaald aan reeds vertrokken personen, van wie
iu vele gevallen zelfs de adressen niet meer bij de admi
nistratie bekend zijn,
Voor het in dienst zijnde personeel bevat art. IV voorts
overgangsbepalingen, welke op zich zelve duidelijk zijn en
dus geen nadere toelichting behoeven.
Ten slotte kan het aan Uwe Vergadering gerichte adres
van het hoofdbestuur van den Centralen Nederlandschen
Ambtenaarsbond d.d. 30 September 1929 met betrekking
tot de salarisregeling van het verplegend personeel der
gestichten hiermede als afgedaan worden beschouwd.
Onder verwijzing voor zooveel noodig naar de in de Lees
kamer neergelegde stukken, geven wij, het bovenstaande
samenvattende, Uwe Vergadering alsnu in overweging:
lo. over te gaan tot vaststelling van de navolgende ver
ordening:
V ERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van 31 Januari 1918
Gemeenteblad No. 3), betreffende de wedden van ambtenaren
in dienst der gemeente Leidenlaatstelijk gewijzigd bij ver
ordening van 19 Januari 1931 (Gemeenteblad No. 3).
Artikel I.
In de artikelen 2 en 12 van bovengenoemde verordening
wordt achter „C ingevoegd: „C ter".
Art. II.
Staat D, bedoeld in art. 2, wordt in dier voege gewijzigd,
dat de rubrieken „Inwonend verpleger(ster) 3e kl." tot en
met „Uitwonend verpleger(ster) le kl." vervallen, terwijl
tusschen de Staten C bis en D een nieuwe Staat C ter wordt
ingevoegd, luidende:
J) Onder „verpleger"' worden hier en elders in dit Ingek. Stuk ook „ver
pleegsters" verstaan, indien niet het tegendeel blijkt.