72
keerswegen volgens de situatie van het plan Schüller c.s.,
wees hij er op, dat bij uitvoering van dat plan de molen
„de Valk" geheel zou moeten verdwijnen en daarmede een
fraai en karakteristiek stadsbeeld verloren zou gaan, terwijl
van een eenigszins beteekenende pleinvorming zoo zeer
gewenscht bij een raadhuis geen sprake zou zijn.
Doch afgezien van deze zeer zeker niet licht te tellen
bezwaren van stedebouwkundigen aard, haalde de Directeur
met instemming aan het ongunstig oordeel van den heer
Dudok over de algemeene ligging van het door de voor
stellers aanbevolen terrein met het oog op de tegenwoordige
omgeving en citeerde hij de passage uit het U bekende rapport
van den heer Dudok betreffende de terreinkeuze voor het tweede
plan, waarin deze zegt, dat een blik op de kaart voldoende
is, om te erkennen, dat een Eaadhuis op de Lammermarkt
als het ware steeds op het tweede plan zal blijven, dat de
tegenwoordige omgeving aldaar hoogst ongunstig, ja zelfs
deprimeerend is en dat al is natuurlijk de mogelijkheid niet
uitgesloten, dat die omgeving zich in niet te verre toekomst
zou verbeteren tengevolge van de aanwezigheid van het
Eaadhuis, toch met geen mogelijkheid is te voorzien in
welke periode die transformatie zich in een niet snel zich
ontwikkelende stad als Leiden zou voltrekken.
Ten slotte vestigde de Directeur van Gemeentewerken nog
de aandacht op den z.i. minder gelukkig gekozen langge
rekten vorm van het terrein en uitte hij twijfel, of de
grootte van het terrein wel voldoende zou blijken te zijn.
De heer Dudok meende in zijn schrijven van 26 Februari
1931 aan zijn met redenen gemotiveerd advies van 8 Maart
1930 (zie Ingekomen Stukken No. 120 van 1930) niet veel
te behoeven toe te voegen. In dat advies kwam hij tot de
conclusie, dat ook voor het plan zonder behoud van den
ouden gevel (tweede plan) de plaats van het oude Eaad
huis de historische en logisch in het stadsplan passeri de
raadhuisplaats is en dat bij ter zijde stelling van het histo
risch argument, slechts het terrein te verkrijgen door amovee-
ring van de bouwblokken tusschen Steenstraat, Beestenmarkt,
Nieuwe Beestenmarkt en Eijnsburgersingel van zoodanige
beteekenis is te noemen, dat het voor raadhuisbouw in
aanmerking kan komen.
Hij handhaafde dit advies nog ten volle en kwam dan
ook op tegen den schijn, die tengevolge van onvolledige
citeering van zijn advies van 8 Maart 1930 in de bij het
voorstel-Schüller c.s. behoorende Memorie van Toelichting
zou kunnen worden gewekt, dat hij voorstander van de
door de voorstellers aanbevolen situatie zou zijn.
Overigens sloot hij zich aan bij de bezwaren, door den
Directeur van Gemeentewerken te berde gebracht.
De voorstellers hebben vervolgens nog getracht in een
door den heer Schüller aan de Commissie van Fabricage
overgelegde en door deze bij haar rapport gevoegde nota
d d. 30 Maart 1931 met bijbehoorende nieuwe teekening de
tegen hun plan geopperde bedenkingen deels te ontzenuwen,
deels daaraan eenigermate tegemoet te komen.
Op 10 April 1931 bracht tenslotte de Commissie van
Fabricage haar rapport uit. Ook ditmaal bleek de Com
missie niet eenstemmig. De meerderheid der Commissie achtte
het niet wenschelijk, dat zonder nader deskundig advies
over de gedachte van de heeren Schüller c.s. praeadvies aan
Uwe Vergadering werd uitgebracht en zij verzocht ons
daarom ook ov'er het voorstel-Schüller c.s. het gevoelen van
de bovengenoemde deskundige Commissie in te winnen, en
haar advies te mogen opschorten, totdat zij met de ziens
wijze dier commissie in kennis zou zijn gesteld. Eén lid kon
echter met het advies, om een zoodanige commissie over
het voorstel-Schüller c.s. te hooren niet medegaan, aangezien
hij tegen het samenstellen van een commissie van deskun
digen gekant was
Tegen het gevolg geven aan den wensch van de Com
missie van Fabricage, om ook over het voorstel-Schüller c.s.
de commissie van deskundigen te hooren, doet zich intusschen
een bezwaar voor, hetwelk zulks vrijwel onmogelijk maakt
en een spoedige beslissing althans ten aanzien van één punt
noodzakelijk doet zijn.
Bij schrijven van 14 Januari j.l. heeft n.l. het. bestuur
van de sociëteit „Amicitia" ons medegedeeld, dat door de
algemeene ledenvergadering het besluit is genomen, om in
verband met den verkoop van het sociëteitsgebouw aan de
Breestraat, een nieuw sociëteitsgebouw te stichten op het
erfpachtsterrein aan de Steenstraat, op de plaats, waar zich
thans de buitensociëteit bevindt. De desbetreffende teeke-
ningen voegde het bestuur daarbij ter goedkeuring ingevolge
de erfpachtsvoorwaarden, met verzoek onze beslissing zoo
spoedig mogelijk te zijner kennis te brengen, aangezien het
gebouw aan de Breestraat uiterlijk op 1 Mei 1932 moet
zijn ontruimd en met den bouw van de nieuwe sociëteit
uit den aard der zaak nog al eenige tijd gemoeid zou zijn.
Aangezien de ingezonden gevelteekeningen ook naar het
oordeel van de Commissie van Fabricage voor goedkeuring
in aanmerking komen en ook de bouwvergunning naar het
z.ch laat aanzien niet kan worden geweigerd, zonder in
strijd met recht en billijkheid te komen, is het thans zaak
ten spoedigste te beslissen, of het terrein ain de Steenstraat,
hetwelk ingevolge raadsbesluit van L4 Februari 1918 (Ingek.
Stukken No. 27) voor den tijd van 85 jaren, alzoo tot het
jaar 2003, aan de sociëteit „Amicitia" in erfpacht is gegeven,
al dan niet mede voor den Stadhuisbouw zal worden inge
nomen. Meent men, dat dit het geval moet zijn, dan zullen
voordat met den bouw van de nieuwe sociëteit een aanvang
wordt gemaakt, met het bestuur van „Amicitia" onder
handelingen moeten werden geopend, teneinde de voorwaarden
te vernemen, waaronder de sociëteit bereid zou zijn van
haar erfpachtsrecht af te zien, terwijl de gemeente bij het
niet bereiken van overeenstemming tot onteigening hare
toevlucht zou moeten nemen.
Met het oog op het voorstel—Schüller c.s. behoeft naar
onze meening geen beslag te worden gelegd op het erf
pachtsterrein.
Uitvoering van dit plan toch lijkt ons op de door den
Directeur van Gemeentewerken en den heer Dudok aange
voerde gronden, die wij in het vorenstaande kortelijk aan
stipten, doch welke men in extenso in hunne rapporten
lezen kan, absoluut verwerpelijk en wij twijfelen er niet
aan, of ook Uwe Vergadering zal na kennisneming van een
en ander met on3 College van oordeel zijn, dat de Lammer
markt niet in aanmerking komt voor den bouw van het
nieuwe Eaadhuis.
Beschouwingen over de kosten, aan de uitvoering van
dit plan verbonden, kunnen dus o. i. gevoegelijk verder
achterwege blijven.
Eest dan nog het z.g. plan Steenstraat.
Zooals wij boven schreven, vestigt de heer Dudok weliswaar
op dit terrein de aandacht voor de uitvoering van het
tweede plan, doch niet in de eerste plaats. Ook voor het
tweede plan komt z.i., wij herhalen het, het terrein aan
de Breestraat allereerst in aanmerking en slechts voor het
geval men zijne keuze niet op dit terrein wil vestigen, be
veelt hij het terrein Steenstraat aan.
Doch afgezien van de argumenten, die volgens den heer
Dudok aan het terrein aan de Breestraat de voorkeur doen
geven, moet met het oog op de liooge kosten, aan aankoop
of onteigening van de op het terrein Steenstraat staande
woningen en gebouwen verbonden, van het terrein aan de
Steenstraat worden afgezien. Ook met het oog op het plan
Steenstraat behoeven dus o.i. geen stappen te worden gedaan,
om over het aan „Amicitia" in erfpacht gegeven terrein de
beschikking te krijgen
Summa summarum geven wij Uwe Vergadering alsnu in
overweging:
a. te besluiten, dat het aan de sociëteit „Amicitia" in
erfpacht uitgegeven terrein niet voor den stadhuisbouw zal
worden bestemd en dat mitsdien noc i het in het voorstel
van de heeren Schüller c.s. aangegeven terrein aan de Lam
mermarkt, noch het terrein, te verkrijgen door amoveering
van de bouwblokken tusschen Steenstraat, Beestenmarkt,
Nieuwe Beestenmarkt en Eijnsburgersingel als terrein voor
het maken van het plan zonder behoud van den ouden
gevel zal worden aangewezen;
b. uit het Stadhuisfonds een bedag van ƒ3000.te onzer
beschikking te stellen, teneinde ons College in de gelegen
heid te stellen het advies in te winnen van eene Commissie
van eenige onpartijdige deskundigen over bet door den heer
Dudok in Augustus 1930 ingediende plan voor den bouw van
een nieuw Eaadhuis met behoud van den ouden gevel en
wel over het plan op zichzelf, alsook in het bijzonder wat betreft
zijn aanpassing aan de omgeving, welk deskundig advies,
waarin de Commissie op haar verzoek ook de keuze van het
terrein voor den bouw van het nieuwe Eaadhuis mag betrek
ken, te zijner tijd aan Uwe Vergadering zal worden overgelegd.
De Commissie van Fabricage heeft, na kennisneming van
de plannen van „Amicitia", althans in meerderheid, gemeend
in de gegeven omstandigheden te moeten afzien van haar
supra vermelden wensch, om ook over het voorstel-Schüller c.s.
het gevoelen in te winnen van de sub b bedoelde Commissie
van deskundigen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.