55 wel, voor zooveel betreft de toepassing van de eerste en de tweede alinea van dit artikel, op den hoogsten prijs welke voor den rang, waartoe het vrijbiljet of toegangsbewijs toe gang geeft, door eiken willekeurigen bezoeker moet worden betaald en, voor zooveel betreft de toepassing van de derde, de vierde en de vijfde alinea van dit artikel, op de werke lijke onzuivere kosten per bezoeker van de vermakelijkheid. Ten aanzien van vereenigingen en sociëteiten, welke volgens reglementen of statuten een minimum-contributie of donatie hebben vastgesteld, wordt het bedrag der contributies en donaties, behoudens gebleken misbruik, berekend naar de laagste contributie of donatie. Onder vereenigingsjaar wordt uitsluitend verstaan een tijdvak van 12 achtereenvolgende kalendermaanden. Art. 8. Ieder, die voornemens is een vermakelijkheid te geven of te doen plaats hebben, of daartoe een gebouw, tent, localiteit, tuin, erf of ander terrein ten gebruike te geven, moet van dit voornemen, eventueel met overlegging van de door de bevoegde macht verleende vergunning, aangifte doen ten kantore van den Inspecteur der Gemeentebelastingen, zulks door invulling en onderteekening van een daartoe kosteloos op dit kantoor verkrijgbaar formulier. Van de inlevering dezer aangifte wordt een gedagteekend bewijs uitgereikt waarin wordt vermeld: de naam van den aangever, en indien deze handelt iiamens den belastingplichtige, ook de naam van dezen; de aard der vermakelijkheid met aanduiding van de plaats waar, en den tijd waarop deze zal worden gegeven; het bedrag der te betalen belasting. De datum van dit bewijs wordt aangemerkt als het tijdstip waarop het bedrag der belasting ter kennis van den belasting plichtige is gebracht, tenzij dit bedrag reeds op een ander tijdstip aan den belastingplichtige werd medegedeeld. Art. 9. De registers van toegangsbewijzen worden vanwege de gemeente op kosten van de ondernemers van vermakelijk heden, bedoeld in art. 6 sub 1°, gedrukt. Bij wijze van uitzondering kunnen Burgemeester en Wethouders toestaan, dat de toegangsbewijzen door of vanwege de ondernemers worden gedrukt, in welk geval deze bewijzen vóór de uitreiking, ter stempeling aan Burge meester en Wethouders moeten worden aangeboden. Dit laatste moet eveneens geschieden met doorloopende toegangsbewijzen en vrijbiljetten. Vereenigingen of sociëteiten, die vermakelijkheden geven, moeten de bewijzen van lidmaatschap, welke voor leden toegang geven, ter stempeling inleveren vóór het geven der eerste voorstelling of uitvoering in het vereenigingsjaar, waartoe de leden worden toegelaten. De aanvrage van gestempelde registers moet geschieden ten minste 6 dagen, en de aanbieding ter stempeling der in het tweede, derde en vierde lid bedoelde toegangsbewijzen, vrijbiljetten en lidmaatschapsbewijzen, ten minste 4 dagen voordat daarvan gebruik zal gemaakt worden; het een en het ander ten kantore van den Inspecteur der Gemeente belastingen. Art. 10. Ondernemers van vermakelijkheden, bedoeld in art. 6 sub 1°, mogen, met uitzondering van hen, die ambtshalve toegang hebben, niemand toelaten dan voorzien van een bewijs van toegang, dat vanwege de gemeente naar een door Burgemeester en Wethouders vast te stellen model is gedrukt of op een wijze, door Burgemeester en Wethouders te bepalen, is gestempeld. Met uitzondering van de houders van doorloopende toegangsbewijzen waaronder ook lidmaatschapskaarten zijn begrepen die op vertoon van hun bewijs gedurende den geheelen termijn, waarvoor het is afgegeven, toegelaten moeten worden, mogen geen personen op een toegangsbewijs, dat reeds vroeger is gebruikt, toegelaten worden. Met uitzondering van doorloopende toegangsbewijzen waaronder ook lidmaatschapskaarten zijn begrepen moet elk toegangsbewijs aanwijzing bevatten van den datum, waarop de vermakelijkheid, waarvoor het toegangsbewijs geldig is, plaats heeft. Elk toegangsbewijs, ook in den vorm van programma, tekstboekje of in welken anderen vorm ook opgemaakt, moet aanwijzing bevatten van den daarvoor verschuldigden prijs met inbegrip van de verschuldigde belasting en, zoo er verschillende rangen zijn, van den rang tot welken het recht van toegang geeft. Het moet door de bezoekers, zoolang zij zich bevinden ter plaatse, waar de vermakelijkheid wordt gegeven, worden bewaard en op verzoek van de daartoe bevoegde ambtenaren aan dezen worden vertoond. Art. 11. De Inspecteur der Gemeentebelastingen en de onder hem werkzame ambtenaren, voor zoover zij door Burgemeester en Wethouders met het toezicht op de richtige heffing dezer belasting zijn belast, hebben met inachtneming van het bepaalde bij art. 276 der Gemeentewet te allen tijde recht van vrijen toegang tot alle inrichtingen, localiteiten, terreinen en andere plaatsen, waar vermakelijkheden worden gehouden, zullen worden gehouden, of waar redelijkerwijze vermoed kan worden, dat vermakelijkheden worden gehouden. Zij zijn bevoegd vertooning te eischen van het bewijs van gedane aangifte, bedoeld in art. 8, zoomede, waar toegangs bewijzen worden gevorderd, van de registers van toegangs bewijzen en de bewijzen op welke aan de bezoekers toegang wordt of is verleend. Ook zijn zij bevoegd om bij ontdekking van overtredingen of ontduikingen of wanneer hun de vrije toegang wordt ge weigerd, de uitvoering of den voortgang van de vermakelijk heid, desnoods met behulp van den sterken arm, te schorsen of te beletten. Art. 12. Bijaldien eenig feit grond oplevert voor het vermoeden, dat voor een gehouden vermakelijkheid ten onrechte geen of te weinig belasting is geheven, kan de niet- of te weinig geheven belasting van den belastingplichtige of zijn erfge namen of rechtverkrijgenden worden nagevorderd, zoolang niet sedert den dag, waarop de vermakelijkheid is aange vangen, drie jaren zijn verstreken. De na te vorderen belasting wordt met het viervoud daarvan verhoogd, tenzij op grond van dwaling, verschoonbaar verzuim of niet aan den belastingplichtige te wijten oorzaken, redenen aanwezig zijn om deze verhooging niet toe te passen. Art. 13. Voor de toepassing van de artikelen 2656 en 265c der Gemeentewet treedt de Inspecteur der Gemeentebelastingen in de plaats van den Raad, van Burgemeester en Wethouders of van den Burgemeester. Art. 14. Deze verordening treedt in werking op den eersten dag der maand, volgende op die, waarin het bericht der Koninklijke goedkeuring bij het Gemeentebestuur is ingekomen. Alsdan vervalt de verordening van 26 September 1918 (Gemeenteblad No. 37), zooals deze laatstelijk is gewijzigd bij verordening van 24 April 1922 (Gemeenteblad No. 32). In afwijking van het eerste lid van dit artikel treden de bepalingen nopens het belasten van vereenigingen en socië teiten naar de contributies of andere dergelijke verplichte betalingen of naar de waarde van de toegangsbewijzen, als omschreven in art. 7, in werking met den datum waarop, voor elke vereeniging of sociëteit afzonderlijk, het ver eenigingsjaar op of na het in het eerste lid bedoelde tijdstip aanvangt. Tot dien tijd blijven, voor elke vereeniging of sociëteit afzonderlijk, de bepalingen van art. 6 der verordening van 26 September 1918, zooals deze laatstelijk is gewijzigd bij verordening van 24 April 1922, van toepassing. II. VERORDENING, op de invordering van de belasting op tooneelverlooningen en andere vermakelijkheden. Artikel 1. De invordering van de belasting op tooneelvertooningen en andere vermakelijkheden geschiedt door den Inspecteur der Gemeentebelastingen of een onder hem werkzamen, door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen ambtenaar, die de ontvangen gelden aan den Gemeente-ontvanger verant woordt overeenkomstig de regelen, door den Raad ingevolge art. 1146ïs der Gemeentewet onder goedkeuring van Ge deputeerde Staten te geven. Art. 2. De belasting is invorderbaar ten kantore van den Inspec teur der Gemeentebelastingen tegen kwitantie van dezen en wel:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 3