GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
53
I9ICIEKOIIEN STUKKEN.
N°. 88. Leiden, 7 April 1931.
Thans kunnen wij ook de reeds in ons voorstel tot her
ziening van het gemeentelijk belastingstelsel (Ingek. Stukken
No. 146 van 1930) aangekondigde wijziging van de verorde
ningen op de heffing en de invordering van eene belasting
op tooneelvertooningen en andere vermakelijkheden bij Uwe
Vergadering aanhangig maken.
In de eerste plaats lijkt het ons gewenscht en dit in
aansluiting aan te dien aanzien gemaakte opmerkingen in
het Sectie-verslag betreffende de begrooting 1930 dat in
de toekomst geen belasting meer wordt geheven wegens
tooneel-, zang- en muziekuitvoeringen en bioscoopvertoo-
ningen, welke uitgaan van ten algemeenen nutte werkzame
vereenigingen en niet gewinshalve worden gegeven of ge
houden. Om echter te voorkomen, dat uitgaven, welke voor
vermaak of ontspanning worden gedaan, buiten de belasting
zullen vallen, is het noodig te bepalen, dat de vrijstelling
alleen geldt voor zoover de uitvoeringen kosteloos of tegen
betaling vau een gering bedrag toegankelijk zijn. Voorts
zouden wij willen vrijstellen de vermakelijkheden, welke niet
gewinshalve worden gegeven en waartoe slechts leerlingen
van openbare en bijzondere scholen in de gemeente toegang
hebben; vertooningen, welke niet als vermakelijkheden kun
nen worden beschouwd, doch dienen tot bevordering van
of worden gegeven in het belang van het onderwijs en de
opvoeding van de jeugd, zullen dus niet meer worden be
last. Verder dienen de reeds bestaande vrijstellingen, opge
nomen in artikel 3 van de verordening, naar onze meening
eeuigszins te worden verruimd, teneinde minder billijke be
lastingheffing te voorkomen.
Behalve deze wijzigingen met betrekking tot de vrijstel
lingen, meenen wij U nog eenige andere wijzigingen van de
verordening te moeten voorstellen.
In verband met de bepalingen van het tegenwoordige
artikel 6 van de heffingsverordening, kan in verschillende
gevallen de belasting niet worden geheven volgens de be
doeling van de verordening, t.w. het belasten van uitgaven,
gedaan voor vermaak of ontspanning. Genoemd artikel be
paalt o. m., dat als onzuivere opbrengst, waarover de be
lasting wordt berekend, wordt beschouwd, hetgeen aan
toegangsbewijzen, abonnementsgelden, enz. wordt ontvangen.
Ten aanzien van vereenigingen en sociëteiten worden onder
de onzuivere opbrengst begrepen de contributies van de
leden, indien de vt reenigingen en sociëteiten zich het geven
of doen geven van vermakelijkheden ten doel of mede ten
doel stellen en de leden zonder betaling van toegangsgeld
tot de vermakelijkheid recht van toegang hebben. Wanneer
een vereeniging of sociëteit, welke zich niet het geven van
vermakelijkheden ten doel stelt, een vermakelijkheid orga
niseert en de onkosten bestrijdt uit eventueel verhoogde
contributies, terwijl geen toegangsgelden worden gevorderd,
kan geen belasting worden geheven over de bedragen, welke
voor de vermakelijkheid worden besteed, doch moet artikel
5, 3°, van de verordening worden toegepast 2.per 50 AU.
van de voor het publiek bestemde ruimte). Ook vereeni
gingen, welke zich wel het geven van vermakelijkheden ten
doel stellen, kunnen niet steeds volgens de bedoeling van
de verordening belast worden. Indien een vereeniging nl.
hare onkosten dekt uit contributies en de leden een zeer
lagen toegangsprijs laat betalen, dan is de belasting slechts
verschuldigd over dien lagen entreeprijs en kunnen de
contributies niet in rekening worden gebracht, omdat de
leden niet „zonder betaling van toegangsgeld" tot de ver
makelijkheid worden toegelaten.
Herziening van het betreffende artikel is dan ook noodig.
Wij achten het gewenscht, dat eene regeling wordt getroffen,
waarbij eenerzijds belasting wordt geheven over alle uitgaven,
welke worden gedaan voor ontspanning of vermtak, doch
anderzijds geen belasting wordt geheven over bedragen,
welke niet voor vermakelijkheden worden besteed.
In de eerste plaats behoort daarom te worden bepaald,
dat bij de berekening van de onzuivere opbrengst toegangs
bewijzen, afgegeven tegen verminderden prijs of om niet,
moeten worden berekend naar de volle waarde, tenzij de
lidmaatschapskaarten, enz., welke recht op prijsverlaging
geven, zijn afgestempeld en deswege reeds belasting is betaald.
Aan vereenigingen wordt dus de keuze gelaten tusschen
betaling van dezelfde belasting voor leden als voor niet-
leden en betaling over de werkelijke bedragen.
Verder behoort voor vereenigingen ook de gelegenheid te
worden opengesteld, om de belasting te betalen naar de
werkelijke waarde van de toegangsbewijzen per bezoeker,
verminderd met eventueel van leden ontvangen bedragen,
waarover reeds belasting is betaald. Hierdoor worden onbillijk
heden voorkomen tegenover vereenigingen, welke de onkosten
van te geven vermakelijkheden gedeeltelijk dekken uit de
contributies van alle leden en gedeeltelijk uit toegangsgelden
van leden en (of) niet-leden, die de vermakelijkheid bezoeken.
Zonder eene zoodanige bepaling immers zou de belasting
steeds moeten worden berekend over alle contributies, dus
ook over de bijdragen van de leden, die de vermakelijkheid
niet bezoeken.
Nu eene herziening van de verordening aan de orde wordt
gesteld, zouden wij nog enkele andere wenschelijk gebleken
wijzigingen en aanvullingen willen zien aangebracht. De
meeste van deze wijzigingen behoeven geen nadere toelichting.
Het volgende meenen wij evenwel nog te moeten opmerken
Ad art. 2f. Evenals in andere gemeenten dient het geven
van gelegenheid tot schaatsenrijden en rolschaatsenrijden
op één lijn gesteld te worden met de in dit artikel be
doelde wedstrijden en openluchtspelen.
Ad art. 3. De vrijstelling voor liefdadigheidsuitvoeringen
is niet meer in art. 3 opgenomen, aangezien het nieuwe
art. 4 deze aangelegenheid op een meer juiste wijze regelt.
In verband met de wijziging van art. 7 (oud 6) is verder
ten behoeve van politieke en andere vereenigingen, welke
b.v. ter gelegenheid van eene jaarvergadering eenige kleine
festiviteiten organiseeren, de vrijstelling sub g opgenomen.
Ad art. 6 (oud 5). De regeling van de belastingheffing
voor kermisvermakelijkheden, zooals die in de bestaande
verordening is omschreven, heeft aanleiding gegeven tot
moeilijkheden, welke alleen door eene zeer soepele, en niet
al te letterlijke toepassing van de verordening konden wor
den ondervangen. Door eene aanvulling van de verordening
in dien zin, dat in het vervolg van kermisvermakelijkheden
de belastiug zal worden geheven naar vaste tarieven, welke
laag zijn gesteld, kunnen de ondervonden moeilijkheden
worden vermeden.
Ad art. 7 (oud 6). In navolging van de meeste andere ge
meenten verdient het aanbeveling om de bepaling, dat onder de
onzuivere opbrengst niet wordt begrepen een eventueel opzet
telijke toeslag voor auteursrecht, welke het daarvoor verschul
digde niet overschrijdt, uit de verordening te schrappen. De
auteursrechten behooren tot de gewone exploitatiekosten,
zoodat er geen aanleiding is, om verhooging van den entree
prijs met het oog op deze rechten niet in de heffing^ te
betrekken. Bovendien is aan de thans geldende bepaling
moeilijk de hand te houden.
Onder opmerking, dat de verschillende voorgestelde wij
zigingen in den in de Leeskamer ter visie liggenden afdruk
van de bestaande heffings- en invorderingsverordeningen
met rooden inkt zijn aangebracht, geven wij Uwe Vergade
ring, in overeenstemming met het advies van de Commissie
van Financiën, alsnu in overweging tot vaststelling van de
navolgende verordeningen over te gaan:
I. VERORDENING,
op de heffing van eene belasting op tooneelvertooningen en andere
vermakelijkheden.
Artikel 1.
Er wordt in de gemeente Leiden ten behoeve van de
gemeente een belasting geheven op tooneelvertooningen en
andere vermakelijkheden.
Art. 2.
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder
vermakelijkheden verstaan
a. tooneel-, bioscoop- en andere voorstellingen en ver
tooningen;
b. zang- en muziekuitvoeringen, het hebben van radio
toestellen, zelfwerkende piano's, orchestrions, gramophoons
en andere mechanische muziekinstrumenten;
c. bals en danspartijen;
d. circussen, paardenspellen en dergelijke inrichtingen;
e. draaimolens, caroussels, hippodromes, luchtschommels,
schiettenten, krachtmeters en dergelijke tot vermaak strek
kende inrichtingen of toestellen;
wedstrijden, feesten, veld- en andere openluchtspelen,
het geven van gelegenheid tot schaatsenrijden of rolschaat
senrijden daaronder begrepen;
gtentoonstell ingen
h. voordrachten en lezingen;
i. alle andere uitvoeringen, vertooningen, voorstellingen
en vermaak, welke naar haar aard met de sub a tot en
met h genoemde op één lijn kunnen worden gesteld.