MAANDAG 30 MAART 1931 203 Mevrouw Braggaarde Does is gaarne bereid haar amen dement terug te nemen en te veranderen in een motie, die dan in handen vari het College gesteld kan worden ter be spreking. Spreekster wil het idee van armlastigheid doen ver dwijnen om eenzelfde reden als bij het College heeft voor gezeten, li.1. om de stichting dienstbaar te maken aan het doel, waarvoor zij is opgericht, verzorging van ouden van dagen. Waar Burgemeester en Wethouders door deze bespre kingen toch blijk hebben gegeven ook voor die richting iets te gevoelen, dat men voor opneming niet bedeeld behoeft te zijn, wil spreekster het bezwaar ondervangen, waardoor velen worden teruggehouden, n.l. doordat zij niet gaarne in een gesticht worden opgenomen, dat den naam Armenhuis draagt. De Voorzitter betwijfelt, of het door mevrouw Braggaar de Does goed gezien is een motie voor te stellen, want indien deze wijziging wordt aangenomen, zal men daarnaast straks misschien weer tot een wijziging komen. Laat mevrouw Braggaar—de Does dan liever voorstellen de behandeling van dit artikel aan te houdenwordt dat voorstel aangenomen, dan weet het College de bedoeling, n.l. dat het gewenscht is, dat het College nog eens met Regenten onderhandelt. Spreker acht het ecfiter niet practisch eerst dit voorstel aan te nemen en daarna eventueel nog een verdere wijziging aan te brengen. De heer Goslinga meent dat, indien dit artikel aangehouden zal worden en ingegaan wordt op het idee van mevrouw Braggaarde Does, daardoor niet één persoon meer in het Minnehuis zal komen dan met de door Burgemeester en Wet houders voorgestelde redactie. Door dit laatste worden twee essentieele bezwaren uit den weg geruimd; de leeftijd wordt veilaagd en men behoeft niet meer bedeeld te zijri. Wat mevrouw Braggaarde Does voorstelt, is gegrond op gevoels argumenten, maar vormt geen essentieele voorwaarden; er mag niet meer gezegd worden, dat het een Armenhuis is; dat zijn zuiver gevoelsargumenten; spreker geeft toe, dat dit ook wel argumenten zijn, maar essentieel wordt er geen wijziging in gebracht. Regenten zullen zich hierbij, evenals bij de verandering in de woorden »bedeeld wordende", be roepen op de stichtingspapieren, krachtens welke het gesticht moet dienen ter verzorging van de »schamele of armlastige lieden binnen deze stede". Mevrouw Braggaarde Does is gaarne bereid aan de wenk van den Voorzitter gehoor te geven, wanneer deze dat beter acht; bij spreekster is hoofdzaak in deze iets te bereiken. Spreekster is het niet eens met den heer Goslinga, waar deze zegt: wat Regenten willen, berust op verstandsargumenten en dat acht ik beter; wat spreekster heeft aangevoerd, zou dan op gevoelsargumenten berusten. Volgens spreekster is het gevoelsargument toch niet altijd iets, dat geen waarde heeft; vooral bij ouden van dagen moet met gevoelsargumenten rekening gehouden worden. De Voorzitter vermoedt, dat mevrouw Braggaar—de Does hem verkeerd heeft verstaan. Spreker bedoelde tot haar te zeggen, dat het in haar gedachtengang beter zou zijn, indien tot aanhouding van het voorstel van Burgemeester en Wet houders werd besloten. Burgemeester en Wethouders zouden dan opnieuw een wijziging van de verordening moeten voor bereiden. Indien een motie wordt voorgesteld, heeft dit geen invloed op de verdere behandeling van de wijziging van de verordening. Mevrouw Braggaarde Does wijzigt haar voorstel in den geest als door den Voorzitter bedoeld. De Voorzitter deelt mede, dat mevrouw Braggaarde Does thans voorstelt het voorstel van Burgemeester en Wet houders aan te houden, ten einde nader overleg te plegen met Regenten over het denkbeeld, in het ingetrokken voorstel vervat. De heer Goslinga zegt, dat dit tot geen resultaat kan leiden, omdat het oorspronkelijke voorstel van mevrouw Braggaar—de Does een fundamenteele wijziging van de stich tingsakte inhoudt en de regenten vermoedelijk niet bevoegd zijn die wijziging aan te brengen. Zij hebben dit reeds te kennen gegeven bij het verzoek tot schrapping van de woorden «bedeeld wordende". Zij zeiden die wijziging niet te kunnen aanbrengen en zoo ver mogelijk te gaan met te zeggen: «daartoe in de termen vallende", hetgeen volgens de regenten niet in strijd is met de stichtingsakte. Het gewijzigde voorstel van mevrouw Braggaarde Does wordt hierop verworpen met 18 tegen 12 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Meijnen, Romijn, Van Es, Eikerbout, Bergers, Tepe, Reimeringer, Splinter, Goslinga, de Reede, Wilbrink, van Rosmalen, van der Reijden, Donders, Wilmer, Huurman, Manders en Coster. Vóór stemmen: de heer Vallentgoed, mevrouw Braggaar de Does, de heeren Zitman, van Stralen, van Tol, de Waal, Koole, Kooistra, Schüller, Groeneveld, van Eek en Verweij. De algemeene beschouwingen worden gesloten. Het eenig artikel, en daarmede de geheele verordening, wordt zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. XVII. Praeadvies op het voorstel van den heer Groeneveld, in zake beschikbaarstelling van gelden ten behoeve van de bevordering van het geven van goede volksvoorstellingen op het gebied van zang, muziek en tooneel, tevens praeadvies op het verzoek van het Mannenkoor »De Vereenigde Zangers", om een subsidie in de kosten van een te geven concert. (Zie Ing. St. No. 57). De heer Groeneveld zegt, dat uit de geschiedenis van het voorstel blijkt, dat Burgemeester en Wethouders zeer rare kronkelingen hebben moeten maken, om eerst na een jaar het prae-advies te doen verschijnen. Bij de behandeling van de begrooting voor 1930 was in de secties aangedrongen op het beschikbaar stellen van gelden voor kunstdoeleinden. In de Memorie van Antwoord verwezen Burgemeester en Wethouders naar het ingekomen stuk no. 4 van 1929, waarin staat, dat volgens Burgemeester en Wet houders «hier geen taak voor de overheid ligt, noch wat betreft het verleenen van geldelijken steun, noch wat aangaat de noodzakelijk daarmede verband houdende overheidsbe moeiing." Burgemeester en Wethouders hadden derhalve principieele bezwaren tegen overheidsbemoeiing in zake steun verlening op het gebied van zang-, muziek- en tooneeluit- voeringen. Bij de behandeling van het desbetreffende begrootings- artikel werden door raadsleden twee voorstellen gedaan. Wijlen de heer Spendel stelde voor 10U0.— subsidie te geven aan muziek- en zangvereenigingen. De heer Wilmer heeft de zorg voor dit voorstel op zich genomen. "Van sociaal-democratische zijde werd het voorstel gedaan f 5000.beschikbaar te stellen ten behoeve van goede volks voorstellingen op het gebied van zang, muziek en tooneel. Deze voorstellen verschilden van elkaar, maar gingen beide uit van het principe, dat hier wel een taak ligt voor de overheid. Hier dreigde dus voor het college gevaar, want spreker veronderstelt, dat het college aldus gerekend heeft de mogelijkheid bestond, dat het principe met 17 stemmen zou worden aanvaard. Het college heeft zich dus afgevraagd: hoe komen wij van deze voorstellen af. Een heel eenvoudig mid deltje daartoe was bij de behandeling van het begrotings artikel den Raad in overweging te geven de voorstellen om prae-advies te stellen in handen van Burgemeester en Wet houders, hetgeen echter in strijd was met de houding, die zij in de Memorie van Antwoord hadden aangenomen. Wellicht ook hebben Burgemeester en Wethouders getracht op deze manier de begrootingsdebatten te bekorten, waarvan het gevolg echter is, dat deze debatten een jaar zijn uitgesteld, aangezien thans eigenlijk het betrokken begrootingsartikel behandeld wordt. Hoe het ook zij, voortaan zal spreker wat voorzichtiger zijn met zich bereid te verklaren een voorstel om prae-advies in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen, wan neer dit geen ander doel heeft dan de zaak op de lange baan te schuiven. Uit de Handelingen blijkt, dat spreker reeds dadelijk be zwaar heeft gemaakt tegen het zenden van het voorstel om prae-advies. Het voorstel-Wilmer, dat van hetzelfde principe uitging als dat van spreker, werd bestreden op grond van practische moeilijkheden bij de uitvoering. Nu leest spreker in het prae-advies op het voorstel-Wilmer (Ingekomen Stuk No. 58, 1930): «Moeten wij derhalve eveneens aanneming van dit voorstel ontraden, wel zijn wij bereid bij de voorbereiding van ons praeadvies op het voorstel-Groeneveld om een bedrag van ƒ5000.beschikbaar te stellen ter bevordering van het doen geven van goede volksvoorstellingen op het gebied van zang, muziek en tooneel, nader te overwegen in hoeverre in de richting van het voorstel-Wilmer iets kan worden gedaan." De heer Wilmer nam daarmede genoegen; spreker weet niet of de heer Wilmer nu bevredigd is met het praeadvies op sprekers voorstel, maar spreker niet. Burgemeester en Wethouders komen dan eindelijk na ruim een jaar met een praeadvies, waar ongeveer niets in staat. Over de princi pieele vraag wordt met geen woord gesproken; alleen wordt er gezegd: «Wij kunnen de vraag van het al of niet wenschelijke van gemeentelijke bemoeiing in deze geheel ter zijde laten,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 9