MAANDAG 30 MAART 1931. 201 verkeer voor auto's en andere voertuigen niet mogelijk is. Met de verkeersregeling voor de andere straten wordt gewacht, waarom wacht men daarmede dan ook niet voor de Leuvenstraat? In het algemeen is de rechterzijde van de gracht, waar voor men het eenrichtingsverkeer heeft ingevoerd, voor het verkeer opengesteld. Deze bepaling zou dus ook voor de Leuvenstraat moeten gelden. De bestuurders van voertuigen moeten zonder borden of andere aanwijzingen kunnen be grijpen, dat het verkeer aldus geregeld is. De richting van het verkeer, die voor de Leuvenstraat is voorgesteld, is verkeerd. In strijd met den algemeen geldenden regel zullen de bestuurders van voertuigen in de Leuvenstraat de huizen aan hun linkerhand hebben. Aangezien het in de Leuvenstraat er niet toe doet in welke richting het verkeer geleid wordt, heeft spreker er bezwaar tegen, dat de richting bij loting schijnt te zijn vastgesteld. Spreker begrijpt ook niet, waarom men deze regeling voor de Havenkade heeft voorgesteld, aangezien het even moeilijk is met eeri voertuig tegen de brug op te rijden, als men van de Havenkade komt, als wanneer men uit de andere richting genaderd is. Het zou logischer zijn het verkeer uit de andere dan de voorgestelde richting toe te staan, omdat, wanneer men van de Kleine Havenbrug de Havenkade opdraait, men in alle geval de rechterzijde houdt. Van den anderen kant komende, kan men onmogelijk de bocht nemen, zonder op de linkerzijde van den weg te rijden, wat echter verboden is. De Voorzitter is het met den heer Groeneveld eens, dat de ideale toestand meer benaderd zou worden, indien men het verkeer in de Koppenhinksteeg leidde in de richting, welke door den heer Groeneveld wordt gewenscht en waaraan in beginsel ook door de politie de voorkeur wordt gegeven. De belangen van de kaasmarkt verzetten zich echter daar tegen. In deze aangelegenheid zijn de Directeur van den Markt- en Havendienst en de Commissaris van Politie gehoord. De laatstgenoemde heeft zich ten slotte neergelegd bij de argumenten, welke door den Directeur werden aangevoerd en welke de belangen van de kaasmarkt betroffen. Op dien grond heeft ook de Commissie voor de Strafverordeningen zich bij dit voorstel neergelegd. Inderdaad zouden, behalve de Leuvenstraat, ook andere straten in de regeling kunnen worden opgenomen, maar de Commissie voor de Strafverordeningen heeft haar voorstel beperkt overeenkomstig den gedachtengarig, welke spreker bij de behandeling van het voorstel van orde van den heer Groeneveld heeft ontwikkeld. De geheele Commissie voor de Strafverordeningen meent, dat het verbod voor deze straat noodig is ter voorkoming van ongelukken en misstanden. Want al gebeuren er niet dadelijk ongelukken, twee voertuigen kunnen elkaar in deze straat niet passeeren. Wellicht is de gekozen richting theoretisch niet de meest wenschelijke, hetgeen spreker intusschen niet dadelijk zou willen toegeven. Wanneer men echter het berijden van de Leuvenstraat tusschen de Staal wijkstraat en de Schelpenkade alleen toestond in de richting van de Schelpenkade, zou men ook het gedeelte van de kade tusschen de Leuvenstraat en de Magdalena Moonsstraat moeten verbieden voor het verkeer van de tegenovergestelde richting, anders toch komt men, rijdende op de Schelpenkade in de richting naar de Leuvenstraat, op den hoek van die straat tot de ontdekking, dat men niet verder kan gaan, zoodat men ter plaatse moet keeren. Dit is op dezen hoek, waar men aan twee zijden water heeft, ongewenscht en beiemmerend voor het verkeer. Bovendien is de Schelpenkade daar ter plaatse op zich zelf breed genoeg voor het verkeer in beide richtingen, zoodat uit dien hoofde geen verbod daar noodig is. De heer Groeneveld geeft wel toe, dat de bocht voor het verkeer van de Kleine Havenbrug naar de Havenkade klein is, maar niet, dat zij te klein is, hetgeen echter wel het geval is. Men heeft hierbij rekening te houden met de grootere snelheid, welke de voertuigen uit den aard der zaak daar ter plaatse zullen hebben en met de moeilijkheid om die snelheid te verminderen. Om die reden is de voorgestelde richting gekozen. De heer Groeneveld zegt, dat de Voorzitter al heel weinig tegen sprekers betoog heeft aangevoerd. Het verkeer in de Koppenhinkstegen zou aldus geregeld moeten worden om belangen van de kaasmarkt, maar een uiteenzetting van die belangen heeft de Voorzitter niet gegeven, hetgeen toch dringend noodig was. Wat hier wordt voorgesteld is gewoon een dwaasheid. Een voertuig, komende van de Hoogstraat, moet dan langs den Ouden Rijn, over de Kerkbrug, waar elk verkeer al te veel is, vervolgens over de linkerzijde van den Ouden Rijn, waar reeds dubbel verkeer is toegestaan, hoewel het daar veel te smal is, en nu wordt er nog meer verkeer aan toegevoegd, dat er bovendien absoluut niet noodig heeft, dan de Gepekte brug over en langs de rechterzijde van den Ouden Rijn verder. Spreker acht dit een onzinnige regeling en een dwaasheiduitsluitend omdat de Directeur van Markt- en Havendienst het zoo prettig vindt, gedurende 2 uren per week het verkeer op de Kaasmarkt op een be paalde wijze te regelen, moet de geheele week het verkeer in de war worden gestuurd en in strijd met elk begrip van een behoorlijke verkeersregeling worden geleid. De Voorzitter heeft met geen enkel woord aangetoond waarom het op de kaasmarkt zoo moet worden geregeld; dat zou spreker toch gaarne vernemen. Met een paar algemeenheden kan men niet volstaande Voorzitter moet die belangen van de Kaas markt, die dan daarbij betrokken zijn, noemenspreker voert voor zijn betoog ook argumenten aan en verwacht dat ook van den Voorzitter. Ook ten aanzien van het verkeer in de Leuvenstraat heeft de Voorzitter heel weinig tegen sprekers betoog aangevoerd: het maakte niet veel uit, maar dan zou er ook op het stukje Schelpenkade tusschen Leuvenstraat en Magdalena Moons straat een verkeersverbod moeten komen. Dat zou daar heele- maal niet noodig zijnhet is daar heel breed. Dit argument, spreker weet niet waar de Voorzitter dat vandaan haalt, be- teekent niets. Wat de Havenkade betreft heeft spreker niet gezegd, dat de bocht kort is, maar niet te kort; spreker heeft juist doen uitkomen dat er r eel voor te zeggen is om het verkeer in beide richtingen te verbieden, daar het draaien aan weers kanten evenveel bezwaren oplevert, en dat spreker niet kan inzien, waarom het verkeer in de eene richting moet worden toegestaan en in de andere niet; daarop is de Voorzitter met geen woord in.egaan. Blijkbaar kent de Voorzitter den toe stand ter plaatse niet; anders zou hij wel beter op sprekers betoog kunnen ingaan. De Voorzitter zegt, dat de heer Groeneveld die bocht bij de Havenkade kort acht, en dan zegt: als zij voor de eene richting kort is, is zij het ook voor de andere. De Commissie voor de Strafverordeningen zegt echter, dat die bocht voor de eene richting te kort is, maar voor de andere er mee door kan, omdat men dan de helling op gaat. Ten aanzien van de Koppenhinkstegen heeft de heer Groe neveld spreker verweten, dat hij niet voldoende argumenten aan gevoerd heeft. Het is misschien juist, dat spreker die argumenten niet genoemd heeft, in de overtuiging, dat de heer Groeneveld de zaak wel zoo grondig heeft bestudeerd, dat hij zelf de redenen wel weet. re opstelling op de Kaasmarkt moet zoo danig zijn, dat het verkeer daardoor wordt geforceerd links om te rijden en de wagens langs den kortst mogelijken weg over de Hooglandsche Kerkgracht, naar de Waag kunnen gaan. De heer Groeneveld zegt, dat de wagens even goed over den Middelweg naar de Waag kunnen gaan. Artikel 1 wordt aangenomen met 26 tegen 4 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Zitman, Meijnen, Romijn, van Es, van Stralen, Eikerbout, van Tol, Bergers, de Waal, Koole, Tepe, Reimeringer, Splinter, Goslinga, Kooistra, de Reede, Wilbrink, Schüller, van Rosmalen, van der Reijden, Donders, Wilmer, Huurman, Manders, van Eek en Coster. Tegen stemmen de heer Vallentgoed, mevrouw Braggaar de Does, de heeren Groeneveld en Verweij. Beraadslaging over artikel II, luidende: »In artikel 8 lid 1 wordt de punt achter Hoogstraat ver vangen door een puntkomma en aan dit lid worden toegevoegd: »5. den Middelweg in de richting naar de Nieuwstraat"." De heer Groeneveld heeft hiertegen ook bezwaar en ziet geen reden om voor den Middelweg een verkeersverbod, in welke richting ook, in te voeren. Wanneer men begint met verkeersverboden in te voeren voor straten van 6 a 7 M. breedte, is men nog niet aan het eind en kan men half Leiden wel voor het verkeer afsluiten. De Mi Idelweg is op het smalste gedeelte toch 6 a 7 M. breed en op sommige plaatsen zelfs 8 M.; hij is natuurlijk niet overmatig breed, maar er zijn in Leiden misschien wel 100 van dergelijke en zelfs wel veel smallere straten, waar geen verkeersverbod is. De Voorzitter zegt, dat hier een verbod wordt voorgesteld alleen voor. rijtuigen en motorrijtuigen; de breedte van de straat laat dat niet toe. Daarover is natuurlijk evenwel ver schil van opvatting mogelijk. De heer Zitman begrijpt niet, waarom voor den weinig be reden Middelweg het eenrichtingsverkeer wordt voorgesteld.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 7