198
MAANDAG 30 MAART 1931.
De Voorzitter stelt thans aan de orde:
III. Aanwijzing van leden van den Gemeenteraad om, zoo
noodig, als plaatsvervangers op te treden van den Burge
meester, als voorzitter van het stembureau in het eerste stern-
district voor de stemming ter benoeming van de leden van
de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Provinciale Staten
en den Gemeenteraad.
(Zie Ing. St. No. 80.)
De Voorziter verzoekt de heeren van Stralen, Bergers, de
Reede en Romijn het stembureau te vormen.
Worden benoemd met algemeene (27) stemmen de heer
J. B. Meijnen; de heer Th. B. J. Wilmer met 23 stemmen,
terwijl 4 stemmen in blanco waren.
De heeren Meijnen en Wilmer verklaren de benoeming aan
te nemen.
IV. Benoeming van leden en plaatsvervangende leden van
het stembureau in het eerste stemdistrict en van voorzitters,
leden en plaatsvervangende leden van de overige stembureaux
voor de stemming ter benoeming van de leden van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal, de Provinciale Staten en den
Gemeenteraad.
(Zie Ing. St. No. 80.)
De Voorzitter deelt mede, dat als voorzitter van het stem
bureau in het stemdistrict No. 25 in plaats van den heer
Mr. H. F. A. Donders, die verhinderd is, door Burgemeester
en Wethouders wordt aanbevolen Mr. W. Sprenger.
De heer Wilbrink zegt, dat hij vermoedde, dat als regel
bij voorkomende vacatures de plaatsvervangende leden van
een stembureau tot lid van dat stembureau worden benoemd.
Dit zal nu niet gebeuren bij het stembureau, waarvan spreker
voorzitter is, terwijl de plaatsvervangende leden van dat
bureau reeds eenige practische ervaring hebben.
Spreker heeft niets tegen de persoon van degenen, die nu
voor het lidmaatschap door Burgemeester en Wethouders
worden voorgedragen, maar meent, dat door de benoeming
van deze candidaten bet werk van de plaatsvervangende leden
minder gewaardeerd schijnt te worden.
De Voorzitter zegt, dat men dit niet zoo mag opvatten. Dit
beteekent ook niet, dat de plaatsvervangende leden minder
geschikt zouden zijn, maar hangt hiermede samen, dat de
heeren wel gelegenheid hebben om als plaatsvervangend lid
op te treden, maar niet als werkend lid.
De heer Wilbrink dacht, dat het misschien een onwille
keurig verzuim was.
De Voorzitter wil er gaarne een onderzoek naar instellen,
als de heer Wilbrink spreker de namen opgeeft.
Worden benoemd met algemeene (27) stemmen alle in
Ing. St. No. 55 aanbevolen personen, met uitzondering van
den heer Mr. H. F. A. Donders, in wiens plaats wordt benoemd
Mr. W. Sprenger.
De Voorzitter neemt aan dat alle hierbij betrokken Raads
leden de benoeming aannemen.
V. Benoeming van een lid en c. q. van een plaatsvervangend
lid van het hoofdstembureau in Kieskring III voor de ver
kiezing van de leden van den Gemeenteraad.
(Zie Ing. St. No. 81.)
Achtereenvolgens worden benoemd tot lid de heer Ir. A.
G. Bosman met algemeene (27) stemmen en tot plaatsver-
vervangend lid de heer Jhr. C. C. Roëll met algemeene (28)
stemmen.
(De heer Wilmer was inmiddels ter vergadering gekomen).
VI. Benoeming van vier schoolartsen, voor het tijdvak 1
April 1931—1 April 1932.
(Zie Ing. St. No. 75.)
Worden benoemd met algemeene (28) stemmen de heeren
H. P. Veldhuyzen, W. J. Simons, A. J. B. Poortman en J. A.
Sch reuder.
De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor
de genomen moeite.
Aan de orde is alsnu:
XIV. Voorstel:
a. om, met intrekking van het Raadsbesluit van 18 No
vember 1928, aan de afd. Leiden van de Vereeniging tot
Verbetering van het Lot der Blinden in Nederland en zijne
Koliën, tot wederopzeggens een jaarlijksche subsidie toe te
kennen van ten hoogste 5000.
b. aan de sub a genoemde afdeeling tot wederopzeggens
een geldleening te verstrekken van ten hoogste 2000.
c. tot vaststelling van den desbetreffenden begrootingsstaat.
(Zie Ing. St. No. 74.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XV. Verordening, houdende wijziging van de verordening
van 23 Mei 1912 (Gem.blad No. 18), op het Rijden.
(Zie Ing. St. No. 37.)
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer Wilbrink acht het gewenscht het rijverbod in
één richting voor de Watersteeg in te trekken.
De Burchtsteeg, die ongeveer even breed is als de Water-
steeg, wordt open gelaten voor het verkeer in twee richtingen,
terwijl de Watersteeg op het oogenblik geheel voor het ver
keer is gesloten.
Aangezien het verkeer langs den Nieuwen Rijn moeilijk
heden oplevert, rijdt men meestal de Koornbrugsteeg uit, de
de Koornbeursbrug over en de Burchtsteeg in. (Jok het ver
keer, dat van de Haarlemmerstraat tusschen de Donkersteeg
en de Pelikaanstraat komt, passeert de Burchtsteeg.
Het verkeer, dat van de Hooigracht komt, kan langs den
Nieuwen Rijn gaan, maar daar staan tusschen de Kraaier-
brug en de Gansoordbrug vaak vele auto's van de zaken, die
daar gevestigd zijn en ook leggen de beurtschepen daar op
marktdagen aan.
Spreker acht het niet rationeel om, waar de verkeersweg
zooveel langer en de verkeersmogelijkheid beperkt is, niet
alleen het twee-richtingenverkeer langs den Nieuwen Rijn
toe te staan, maar ook de bestuurders van voertuigen te
dwingen daarvan gebruik te maken. Beter is het het verkeer
in een richting door de Watersteeg toe te staan, waardoor
de Nieuwe Rijn en de Burchtsteeg zeer veel ontlast zullen
worden.
Is het niet mogelijk de zaak in haar geheel onder de oogen
te zien, het rijverbod in het geheel te beperken en het
verkeer door de Watersteeg in één richting b.v. van den
Hoogewoerd naar de Hooigracht toe te staan?
De Voorzitter zegt, dat er geen bezwaar tegen bestaat
om deze zaak onder de oogen te zien, doch dat het de bedoeling
van dit voorstel is het mogelijk te maken, dat het verkeers
bord, waarop staat aangegeven, dat men niet door de Water
steeg mag rijden, te verplaatsen naar een meer in het oog
vallende plaats, b.v. aan een paal van de brug.
De Commissie voor de Strafverordeningen heeft alleen die
zaak bekeken en het zou volgens spreker niet verstandig zijn
thans een voorstel te ontwikkelen, dat een veel wijdere
strekking heeft.
Spreker is bereid deze zaak onder de oogen te zien in de
Commissie voor de Strafverordeningen, terwijl ook de com
missie voor de Verkeersverordening haar kan overwegen.
De heer Wilbrink heeft daartegen geen bezwaar, mits de
zaak niet te lang duurt.
De Voorzitter zegt, dat het in het vermogen van den heer
Wilbrink ligt de zaak te bespoedigen.
De heer Wilbrink merkt op, dat het aan hem niet zal
liggen.
De Voorzitter zegt, dat, indien de medeleden van den
heer Wilbrink in dezen niet zouden medewerken, de Com
missie voor de Strafverordeningen de zaak onder de oogen
zal zien.
De heer Groeneveld zegt, dat deze verordening in 1912
is vastgesteld en elk jaar gewijzigd is, steeds incidenteel.
Natuurlijk is aldus op den duur elk systeem in deze ver
ordening zoek geraakt. Nu is een commissie benoemd, die tot
taak heeft een nieuwe verordening op het verkeer te ont
werpen, waarin dan wel weer systeem zal zijn, maar hangende
deze zaak komt de Commissie voor de Strafverordeningen
weer met een aantal incidenteele wijzigingen.
Bovendien is dit voorstel vrij slordig; spreker mist daarin
b.v. een regeling van het verkeer voor het Gangetje; nog
altijd bestaat er een rijverbod voor het Gangetje, welke be-