222 MAANDAG 30 MAART 1931. de minderheid om te besluiten de bouwsubsidie te betalen, wanneer de school voltooid is. De heer Romijn acht het niet gewenscht om des nachts om half een te spreken over de formuleering van het voorstel. De heer Wilbrink: Het gaat om het principe. De Voorzitter vraagt, of de heer Wilbrink het een vol doenden waarborg acht, als de Raad in beginsel uitspreekt, dat de in het amendement vervatte gedachte in de verordening zal worden verwerkt. Indien de Raad dat niet doet, bestaat er slechts een afspraak tusschen den heer Tepe en den heer Wilbrink. De heer Groeneveld gelooft, dat de heer Wilbrink zeer goed met de toezegging van den Wethouder genoegen kan nemen. Indien bij de behandeling van de verordening mocht blijken, dat aan de toezegging niet is voldaan, is de heer Wilbrink nog altijd in de gelegenheid bepaalde voorstellen te doen. De heer Wilbrink neemt er genoegen mede, dat de Raad thans geen definitieve uitspraak doet, maar in principe besluit, dat het eerste bouwkapitaal direct beschikbaar gesteld moet worden. De heer Kooistra zegt, dat het voorstel van de minderheid, zooals het thans luidt, kan worden aangenomen en men daarna kan afwachten, hoe de concept-verordening luidt. De heer Wilbrink zegt, dat, als het minderheidsvoorstel wordt aangenomen, de Wethouder toch geen verordening kan ontwerpen, waarin staat, dat het bouwsubsidie beschikbaar wordt gesteld, zoodra de Raad de plannen heeft goedgekeurd. De Voorzitter vraagt, of de heer Wilbrink er dan genoegen mee neemt, dat in de verordening de conclusie anders zal worden geformuleerd en of hij dan bereid is zijn amendement in te trekken. De heer Wilbrink zegt, dat de Wethouder accoord gaat met het beginsellaat het amendement dus in stemming komen I De Voorzitter zegt, dat men zoo toch niet over een beginsel kan stemmen dat moet toch op papier staan. Wanneer nu het minderheidsvoorstel aangenomen wordt, kan de heer Wilbrink er dan genoegen mee nemen, dat het later in eenigszins andere bewoordingen in de verordening wordt opgenomen De heer Kooistra verzoekt den Wethouder een duidelijke definitie te geven, op welke wijze het dan geredigeerd zal worden. De heer Tepe weet dat op het oogenblik nog niet. De heer Kooistra zegt, dat het hier dus twee tegenstrijdige voorstellen zijn, een om het subsidie na den bouw te geven en dat van den heer Wilbrink, om het te geven zoodra de plannen goedgekeurd zijn. Wanneer de Wethouder het amendement- Wilbrink niet overneemt, zal het voor de sociaal democraten de vraag zijn, of zij vóór het voorstel van den heer Wilbrink zullen stemmen. De heer Tepe zegt, dat men daar tegen kan stemmen, als men dat verkiest. Spreker heeft echter reeds eerder gezegd, dat hij bereid was voorstel No. IX der minderheid te redigeeren, zooals de heer Wilbrink dat wenschte; alleen over de juiste redactie wenscht spreker op het oogenblik geen uitspraak van den Raad, omdat hij dan te veel gebonden is. De heer Kooistra acht het, vooral met het oog op het late uuf, gewenscht eerst het minderheidsvoorstel in stemming te brengen, omdat spreker het andere voorstel niet kan overzien. De Voorzitter zal eerst het amendement-Wilbrink in stemming brengende heer Kooistra kan dan desgewenscht daartegen stemmen. Het amendement van den heer Wilbrink wordt aangenomen met 21 tegen 10 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Zitman, Meijnen, Romijn, van Es, Eikerbout, van Tol, Bergers, Tepe, Reimeringer, Splinter, Goslinga, de Reede, Wilbrink, van Rosmalen, van der Reijden, Donders, Wilmer, Huurman, Mariders, Bosman en Coster. Tegen stemmen: de heer Vallentgoed. mevrouw Braggaar de Does, de heeren van Stralen, de Waal, Koole, Kooistra, Scbüiler, Groeneveld, van Eek en Verweij. De gewijzigde conclusie sub IX, alsnu luidende »te bepalen, dat het sub II bedoelde bouwsubsidie wordt beschikbaar gesteld, zoodra met den bouw is begonnen en de vereischte waarborgen zijn gegeven wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Aan de orde is thans de stemming over de conclusie sub X, luidende: »de genomen besluiten te doen ingaan op 1 Januari 1931." De heer Donders vraagt, of dit eigenlijk wel mogelijk is met het oog op de te ontwerpen verordening. De heer Goslinga antwoordt hierop bevestigend. De conclusie sub X wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De gewijzigde voorstellen van de minderheid van het College van Burgemeester en Wethouders worden vervolgens in hun geheel zonder hooldelijke stemming aangenomen. De Voorzitter stelt thans aan de orde het voorstel sub a van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer Groeneveld zal hierover geen stemming vragen, maar zou in de verordening, die dan komen zal, gaarne nader gepreciseerd zien, wat een leerling is. Een meisje, dat na enkele weken de studie opgeeft, zooals toch vaak voorkomt, kan toch moeilijk als een leerling worden aangemerkt. De Voorzitter zegt, dat dit niet meer aan de orde komt. Door dit besluit te nemen bindt de Raad zich. De heer Groeneveld vraagt of de Wethouder dan niet kan zeggen wat met leerling bedoeld wordt. De heer Tepe is er op het oogenblik eigenlijk niet op ingesteld een definitie van een leerling te geven; er bestaat alle kans, dat die definitie er eenigszins naast is. Spreker be schouwt als leerling iemand, die een school of een cursus bezoekt om het onderwijs te volgen. Nader kan en wil spreker dat niet preciseerende vraag, zoo eenvoudig als zij schijnt, is toch tamelijk moeilijk te beantwoorden. De heer Groeneveld zegt, dat de Wethouder hem niet wil begrijpen. Het is zeer goed mogelijk, dat een meisje na enkele weken de studie opgeeft; moet voor die leerling dan toch ƒ50.subsidie worden betaald? Spreker kan dat niet inzien. De Voorzitteb gelooft, dat de heer Groeneveld dit gerust kan overlaten aan Burgemeester en Wethouders, die deze bepaling moeten uitvoeren en daaromtrent zeker een goede regeling zullen voorschrijven aan de betrokken instellingen. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel sub a van het voorstel van Burgemeester en Wet houders besloten aan de Vereeniging tot opleiding van Christelijke bewaar- schoolonderwijzessen alhier, te rekenen met ingang van 1 Sep tember 1930, een jaarlijksehe subsidie uit de gemeentekas te verleetien van ƒ50.per Leidsche leerling, onder voorwaarde, dat de Vereeniging verplicht zal zijn na afloop van elk jaar een rekening en verantwoording aan Burgemeester en Wet houders over te leggen;" Vervolgens stelt de Voorzitter aan de orde het voorstel sub b van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig dit voorstel besloten tb. de verschillende tot U gerichte adressen in zake het bewaarschoolonderwijs alsmede het voorstel van wijlen den heer K. Sijtsma betreffende het instellen van een onderzoek naar de behoefte aan openbare bewaarscholen in verschil lende stadswijken, als afgedaan te beschouwen". De Voorzitter stelt thans aan de orde punt 19 der agenda. De heer van Eck stelt voor de punten 19 tot en met 22 der agenda aan te houden. De Voorzitter zou gaarne de agenda afgehandeld zien; de motie van den heer Romijn heeft reeds drie keer op de agenda gestaan. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van den heer van Eck besloten. De Voorzitter vraagt, of een der leden thans nog iets in het belang van de gemeente in het midden heelt te brengen. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 28