220
MAANDAG 30
MAART 1931.
van Wijnbergen heeft onlangs gezegd: de financieele gelijk
stelling is ons opgedrongen. Elk voorstel, dat prioriteit verleent
aan het openbaar onderwijs, is een afwijking van bet principe.
De heer Verweij heeft er zich over beklaagd, dat deze zaak
door de meerderheid van het College partijdig is behandeld.
Alle raadsleden zijn echter partijmannen en men kan en mag
niet van hen verlangen, dat zij bij het betreden van de kamer
van het College van Burgemeester en Wethouders hun prin
cipes op zijde zullen zetten. Ook de heer Verweij zou, werd
hij gekozen tot lid van het College, trachten de principes van
zijn partij toe te passen.
De heer Verweij merkt op, dat hij dan niet met een der
gelijk meerderheids voorstel zou zijn gekomen.
De heer Goslinga wil dit niet betwisten, maar houdt vol,
dat ook de heer Verweij zou trachten in de concept-besluiten
zijn principes tot uitdrukking te brengen. Wanneer de heer
Verweij betoogt, dat het openbaar onderwijs voor hem en zijn
geestverwanten in beginsel zoo heilig is, dat men het moet
respecteeren, stelt spreker er tegenover, dat hij door zijn
kiezers juist is gekozen om dat beginsel te bestrijden.
Men moet in den Raad eikaars inzichten, niet eikaars
bevoegdheden bestrijden.
De heer Groeneveld stelt de vraag: wat moet er gebeuren,
als de Raad omdraait, want aan de opmerking van den heer
Goslinga zijn consequenties vei bonden.
De heer Goslinga zegt, dat bij de verkiezingen de strijd
wordt gevoerd om den Raad om te krijgen. De heer Verweij
moet echter niet verwachten, dat de heer Splinter of spreker
in den geest van den heer Verweij zullen regeeren. Spreker
verwacht ook niet het tegenovergestelde van den heer Verweij.
Als spreker niet overeenkomstig zijn beginselen zou regeeren,
zou hij ontrouw zijn aan die beginselen. Als de sociaal
democraten de meerderheid behalen, zullen zij ook in hun
geest regeeren.
De heer Groeneveld En dan maken wij het bijzonder
onderwijs kapot?
De Voorzitter geeft in overweging, om 12 uur des avonds
geen staatsrechtelijke debatten te voeren over de positie van
den Wethouder in den gemeenteraad.
De heer Goslinga zegt, dat hij wel de inzichten, maar
nooit de bevoegdheden van anderen zal bestrijden.
De heer Tepe noemde het denkbeeld van de minderheid
van het College een geniaal denkbeeld.
Wanneer hij maar zeer sterk den nadruk legt op het
woord sdenkbeeld", is spreker het met hem eens, want prac-
tisch zullen zij niet verwezenlijkt kunnen worden wegens
den fabriekmatigen opzet van deze voorstellen, die financieel
zeer tegen zullen vallen.
De meerderheid van het College is voor het eerste amende
ment van den heer Wilbrink, maar vanzelfsprekend tegen
punt I van het minderheidsvoorstel zelf. Eveneens is de
meerderheid van het College vóór het tweede amendement
van den heer Wilbrink, op minderheidsvoorstel IX, waarin hij
het getal van 72 leerlingen niet aantast.
De heer Groeneveld verkrijgt voor de derde maal het
woord en wenscht zijn stem te motiveeren. Spreker beschouwt
de minderheidsvoorstellen als één complex en is voornemens
daarvóór te stemmen; hij zal geen amendementen indienen,
hoewel hij zich niet met alle onderdeelen kan vereenigen.
Persoonlijk is spreker ook voor een toelatingsleeftijd van
3 jaar, in plaats van 3| jaar; hij acht ook het schoolgeld te
hoog en heeft nog meer bezwaren tegen sommige onder
deelen, maar hij acht het niet mogelijk sommige deelen eruit
te lichten en door andere te vervangen zonder het geheele
minderheidsvoorstel te ontwrichten. De sociaal-democraten
zullen voor de minderheidsvoorstellen stemmen in hun geheel,
om althans iets te bereiken. Overigens zou het niet zoo'n
vreeselijke ramp zijn, als zij werden verworpenals complex,
zonder af te dalen in bijzonderheden, acht spreker ze evenwel
nog het beste.
De Voorzitter zal thans de minderheidsvoorstellen, als
zijnde van de verste strekking, het eerst in stemming brengen.
De conclusie sub I wordt gesplitst in stemming gebracht.
Het eerste gedeelte van de conclusie sub 1, luidende:
»te besluiten het openbaar bewaarschoolonderwijs in te
richten als door de minderheid in dit praeadvies is aange
geven, nieuwe openbare bewaarscholen naar gelang van
behoefte op te richten"
wordt aangenomen met 21 tegen 10 stemmen.
Vóór stemmen: de heer Vallentgoed, mevrouw Braggaar
de Does, de heeren Zitman, Romijn, van Stralen, van Tol,
Bergers, de Waal, Koole, Tepe, Reimeringer, Kooistra, Schüller,
Donders, Groeneveld, Wilmer, Manders, Bosman, van Eek,
Verweij en Coster.
Tegen stemmen: de heeren Meijnen, van Es, Eikerbout,
Splinter, Goslinga, de Reede, Wilbrink, van Rosmalen, van
der Reijden en Huurman.
De Voorzitter stelt thans aan de orde de stemming over
het amendement van den heer Wilbrink op het tweede
gedeelte van de conclusie sub I.
De heer Tepe heeft daarop een subamendement ingediend.
De Voorzitter zegt, dat de heer Tepe verklaard heeft,
desnoods zelf een wijziging in het voorstel te zullen aan
brengen. Daarover is evenwel niet verder gepraat; er is dus
op het oogenblik alleen het amendement-Wilbrink.
De heer Tepe acht het amendement-Wilbrink, zooals bet
op het oogenblik luidt, niet aannemelijk.
De Voorzitter zegt, dat de heer Wilbrink het niet ge
wijzigd heeft in dien zin als de heer Tepe bedoelt.
De heer Wilbrink zegt, dat als het minderheidsvoorstel
volledig in toepassing wordt gebracht, er een uitstel van 20
jaren zal zijn. Er staat in het voorstel »nieuwe openbare
scholen naar gelang van de behoefte op te richten". Maar
wanneer is in de behoefte voorzien? Het is mogelijk, dat
de meerderheid van den Raad meent, dat dit het geval is,
wanneer twee nieuwe openbare scholen zijn gesticht. Dat past
echter niet in het kader van het voorstel van de minderheid.
Spreker meent daarom, dat een termijn van 2 jaren als
aanvaardbaar moet worden beschouwd, indien men de gelijk
stelling wil doorvoeren.
Het is mogelijk, dat men door de omstandigheden daartoe
gedwongen, in de toekomst de uitgaven voor het bewaarschool-
onderwijs vermindert, maar ook is het mogelijk, dat de om
standigheden grootere uitgaven toelaten. Het is dan toch
redelijk, dat de kosten, welke aan de openbare scholen worden
besteed, ook aan de bijzondere scholen worden vergoed.
De heer Romijn meent, dat de opzet van het amendement
van den heer Wilbrink in het voorstel van de minderheid
reeds is verwezenlijkt.
De heer Tepe zegt het moeilijk te vinden een dergelijk,
ingrijpend voorstel op deze wijze te behandelen en verzoekt
daarom den heer Wilbrink er genoegen mede te nemen, dat
de Raad thans in principe besluit, dat rekening gehouden zal
worden met de mogelijkheid, dat het bedrag grooter en kleiner
kan zijn en dat deze gedachte in de later vast te stellen
verordening zal worden verwerkt.
Het is blijkbaar de bedoeling van den heer Wilbrink, dat
het bijzonder bewaarschoolonderwijs het openbare op den voet
zal volgen. Spreker en waarschijnlijk de geheele Raad met
hem kan zich met dit denkbeeld vereenigen. Het lijkt
spreker echter niet wenschelijk thans over het amendement
te beslissen. Wordt het verworpen, dan heeft de heer Wil
brink niets bereikt, wordt het aangenomen, dan heeft de Raad
iets aangenomen, dat niet uitgevoerd kan worden.
De heer Wilbrink neemt met de toezegging van den Wet
houder, dat hij het denkbeeld in de verordening zal uitwerken,
genoegen en trekt daarom zijn amendement in.
Aangezien het amendement van den heer Wilbrink is in
getrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging
meer uit.
Het tweede gedeelte van de conclusie sub I, luidende:
»het bijzonder bewaarschoolonderwijs te subsideeren op
den voet van gelijkstelling, hetgeen zal neerkomen op een
bedrag van ƒ50.per leerling en per jaar, strekkende dit
subsidie ter vervanging van het thans geldende subsidie,
aangegeven bij art. 12 van de Verordening van 10 Februari
1910 (Gem.Blad No. 3) zooals die verordening laatstelijk is
gewijzigd bij verordening van 11 Februari 1924 (Gem.Blad
No. 7)."
wordt aangenomen met 25 tegen 6 stemmen.
Vóór stemmen mevrouw Braggaar—de Does, de heeren
Zitman, Meijnen, Romijri, van Stralen, van Tol, Bergers, de
Waal, Koole, Tepe, Reimeringer, Kooistra, de Reede, Wilbrink,
Schüller, van Rosmalen, van der Reijden, Donders, Groene
veld, Wilmer, Manders, Bosman, van Eek, Verweij en Coster.
Tegen stemmen: de heeren Vallentgoed, van Es, Eikerbout,
Splinter, Goslinga en Huurman.