212
MAANDAG 30
MAART 1931.
en die betaalt; rechts krijgt de gevraagde gelijkstelling wel
nergens, maar kan toch nooit toegeven, dat het neutrale be
ginsel op zich zelf prioriteit mag hebben boven het christelijk
of katholiek; wanneer rechts dat toegaf, zou men het dood
schieten niet waard zijn; daarom zitten spreker en de zijnen
hier juist, omdat zij dat niet toegevenanders zouden zij hier
niet zitten.
De heer Vallentgoed vraagt waarom zijn partij hier dan zit.
De heer Goslinga weet dat ook niet.
Volgens den heer Wilmer was de motie, in de anti-revo-
lutionnaire kiesvereeniging aangenomen, in hartstocht geboren.
Dit is niet waar, maar toch had de heer Wilmer het niet
zoo heel ver mis, als hij daarin ook maar wil zien een harts
tochtelijk beroep, een hartstochtelijke noodkreet aan een
jarenlangen, trouwen, bondgenoot en kameraad in den school
strijd, om niet naar de vijandelijke linies over te loopen. In
feite is dit toch zoo. De heer Tepe erkent zelfalle linksche
partijen zijn voor openbaar onderwijs en dat ga ik hun nu
geven. Spreker gelooft niet, dat oudere Roomsch-Katholieken,
die meer geconfijt waren in de ware rechtsche opvattingen
inzake onderwijs, dit standpunt hier zouden verdedigen. In
politiek opzicht zal het ongetwijfeld gevolgen hebben in den
vorm van een verkoeling en vervreemding, als de met zorg
en moeite opgerichte protestantsch-christelijke scholen door
een doodelijke concurrentie van de overheid dreigen te worden
doodgedrukt. De heer Groeneveld zeide het reeds: de scholen
zullen leegloopen.
De heer Romijn: Nu komt de aap uit de mouw!
De heer Wilmer vraagt of dat dan bij het lager onderwijs
ook is gebeurd. Dat ligt toch aan de ouders!
De heer Goslinga zegt, dat men toch niet mag meegaan
met een aanslag op het leven van die scholen. Hetgeen de
heer Wilmer zegt disculpeert dezen dan toch niet
De heer Schüller zegt, dat dat dan zou bewijzen, dat rechts
met zijn scholenbouw boven zijn stand leeft.
De heer Goslinga zegt, dat het met de overheid bij het
onderwijs moeilijk concurreeren was. Vóór 1920 was er geen
gelijkstelling van schoolgeld en moest men met suppletiefondsen
tegen de overheid vechten.
De heer Wilmer merkt op, dat de concurrentie toen on
gelijk was.
De heer Goslinga zegt, dat dit slechts op het papier nu
anders wordt.
De heer Reimeringer drong er op aan niet te letten op wat
scheidt, maar op wat vereenigt.
Eenheid van denken heeft op dit punt nooit bestaan.
Wat echter allen, van uiterst rechts tot uiterst links altijd
zal vereenigen, is de eenheid van recht om te gelooven zonder
navraag en de principes op het gebied van het onderwijs en
de opvoeding uit te leven.
Spreker uit den wensch, dat waar het voorstel van de
meerderheid dit standpunt inneemt: gelijk recht voor allen
en eenheid van recht voor allen, het een meerderheid zal
vinden en dat de Katholieke fractie, in wier handen het lot
van het voorstel ligt, zich wel driemaal zal bedenken, voor
zij aan het principieel afwijkende, financieel onjuiste en politiek
onhoudbare voorstel van de minderheid haar stem zal verleenen.
De Voorzitter constateert, dat het thans halftien is. Het
zal mogelijk zijn de behandeling van dit punt tot een goed
einde te brengen spreker neemt aan, dat wat de Raad ook
moge besluiten, het een goede beslissing zal zijn indien
de leden zich de uiterste beperking opleggen, hierin bestaande,
dat zij afzien van replieken. Het College zal dan ook verder
van het woord afzien.
Indien men wel wenscht te repliceeren, zal de behandeling
vanavond niet kunnen gereed komen en zal het geruimen
tijd duren, voor de Raad een beslissing kan nemen.
'Spreker gelooft ook niet, dat de Raad, door nu nog lang
over dit punt te spreken, tot een andere beslissing zal
komen.
De heer Groeneveld zegt, dat ook hij niet gelooft, dat
een bespreking van deze zaak van invloed is op de beslissing,
welke de Raad straks zal nemen, maar reeds voordat met
de behandeling van de voorstellen een aanvang werd gemaakt,
wist men ongeveer, welk besluit de Raad zou nemen. Indien
dat een reden zou zijn om niet te spreken, had men dadelijk
over de voorstellen kunnen laten stemmen. De Raad is er
echter om aan hen, die iets te zeggen hebben, de gelegenheid
te geven te spreken. Natuurlijk is het niet de bedoeling de
debatten te rekken.
Spreker vestigt er de aandacht op, dat voortdurend dooreen
worden gehaald: openbaar en bijzonder neutraal onderwijs.
Het ligt niet op den weg van de S. D. A. P. bijzondere
neutrale bewaarscholen te stichten.
De heer Goslinga heeft wel enkele voorbeelden aangehaald,
dat met medewerking van partijgenooten van spreker, als
personen, in enkele plaatsen bijzondere neutrale scholen zijn
gesticht, maar dat was noodgedwongen, door bepaalde om
standigheden in die plaatsen; in wezen is dit evenwel in strijd
met het principe der S. D. A. P., zooals trouwens ook in haar
Onderwijsrapport vermeld staat.
De heer Wilbrink sprak waardeering uit voor het standpunt
van den heer Romijri, die zeide wel te begrijpen, dat sommige
ouders hun kinderen naar confessioneele scholen willen sturen.
Wanneer spreker er den heer Wilbrink een pleizier mede
doet, wil hij dat betoog van den heer Romijn wel onder
schrijven. Het is evenwel jammer, dat de heer Wilbrink er
niet bijgevoegd heeft, ook te kunnen begrijpen, dat er ook
nog ouders zijn, die hun kinderen naar een openbare bewaar
school willen sturen; dan had spreker diezelfde waardeering
voor den heer Wilbrink kunnen uitspreken.
De heer Wilbrink heeft gezegd, dat er ouders zijn, die
hun kinderen naar een neutrale school willen sturen.
De heer Groeneveld zegt, dat de heer Wilbrink zich verder
heelemaal niet ongerust hoeft te maken over de vraag, wie
zou moeten beslissen over de plaats, waar bijzondere scholen
gevestigd zouden moeten wordendat is aan den Raad in
zijn tegenwoordige samenstelling heel goed toevertrouwd; de
belangen van de partij van den heer Wilbrink zijn in dit
opzicht veilig, veiliger dan die van sprekers partij.
Volgens den heer Goslinga is over het algemeen het openbaar
onderwijs te duur en het bijzondere onderwijs goedkooper.
Het kan zijn, maar daarvoor heelt spreker toch ook een
bepaalde reden gevonden in een der stukken in de Leeskamer,
onderteekend door den heer Goslinga, niet als Wethouder,
maar in andere qualiteit, waarin stond, dat aan de onder
wijzeressen der bijzondere bewaarscholen geen pensioen was
verzekerd en dat dit aan de openbare scholen niet minder
dan 14.per jaar en per leerling kost. Zoodoende kan men
natuurlijk altijd wel goedkooper exploiteerenspreker acht
het een gebrek bij het bijzonder onderwijs, wanneer de onder
wijzeressen daarbij niet dezelfde aanspraken op pensioen
hebben als die bij het openbaar onderwijs.
De heer Goslinga tracht dan door deze voorstellen dit
gebrek te verhelpen.
De heer Groeneveld acht het verkeerd, dat de bijzondere
onderwijzeressen, op lateren leeftijd, wellicht door de gemeente
zullen moeten ondersteund, en in dien vorm dan toch een
npensioentje" uit de gemeentekas zullen krijgen. Wanneer
het openbaar onderwijs om die reden 14.— per jaar per
leerling duurder is, acht spreker dat nog niet zoo kwaad
van dat onderwijs.
Spreker ontkent, dat in het stelsel van de minderheid sprake
is van bevoorrechting van het openbare bewaarschoolonderwijs.
Zelfs bij dat stelsel is sprake van bevoorrechting van bepaalde
godsdienstige en politieke groepen van de bevolking. De uit
gave, die dooi de overheid wordt gedaan voor confessioneele
bewaarscholen is gedeeltelijk een uitgave ten behoeve van
bepaalde godsdienstige en politieke richtingen, waarvan geen
sprake is bij de uitgaven voor de openbare bewaarscholen,
omdat deze neutraal zijn. Wanneer er sprake is van bevoor
rechting, gaat de confessioneele school met het leeuwenaandeel
strijken, omdat die voor godsdienstige en politieke richtingen
geld uit de overheidskas opstrijkt.
De actie voor het godsdienstonderricht op de scholen komt
spreker zoo vreemd voor. Herhaaldelijk hoort men in den
Raad betoogen: voeding, kleeding, badhuizen, dat alles behoort
tot de taak van de ouders. Is het godsdienstonderwijs, dat
een zeer teere zaak is, die zeer verschillende eischen stelt,
niet speciaal een taak, waarvoor de ouders hebben te zorgen
De heer Goslinga merkt op, dat er eenheid moet zijn
tusschen school en huis.
De heer Groeneveld weet niet, of alle godsdienstige ouders
zich veilig gevoelen en genoegen nemen met het soort gods
dienstonderwijs, dat op de scholen gegeven wordt. Spreker
weet wel, dat zeer vele ouders het liever zelf zouden doen.
In tegenstelling met hetgeen men in andere gevallen zegt,
beweert men thans, dat hier een taak voor de overheid is
weggelegd.
Spreker weet niet, of het aan den heer Verweij en hem
zelf ligt, dat zij, in eerste instantie aan het woord zijnde,