MAANDAG 30 MAART 1931.
'211
bewaarschoolonderwijs is meer opvoeding dan onderwijs. Indien
het evenals het lager onderwijs algemeen vormend onderwijs
was, zou de meerderheid er anders tegenover staan en zou
zij, indien door gebrek aan veerkracht en initiatief van de
burgerij niet voldoende scholen werden opgericht, den plicht
van de overheid erkennen om in het ontbrekende te voor
zien. De belangrijke vraag, waarover het in deze gaat, is:
heeft de overheid den pnmairen plicht om te zorgen voor
de opvoeding en het onderwijs? Dat is de primaire plicht
van de ouders en de overheid begeeft zich op het gebied van
het algemeen vormend lager onderwijs en het middelbaar
onderwijs, wanneer er door gebrek aan veerkracht en initia
tief van de burgerij, er te weinig onderwijsinrichtingen zijn.
Het bewaarschoolonderwijs is echter meer een sociaal belang
en als zoodanig is zijn beteekenis zoo groot, dat het ruim
wordt gesubsidieerd, maar toch ook weer niet zoo groot, dat
de overheid het geheel zou moeten verzorgen.
Het geheele college neemt hetzelfde standpunt in ten aan
zien van de kinderspeeltuinen: de gemeente richt de speel
tuinen in, als de ouders een vereeniging hebben gesticht en
de exploitatie van de tuinen op zich willen nemen.
Niemands geweten wordt in het stelsel van de meerderheid
gekrenkt. Spreker is het geheel eens met de uitlating van
den heer De Savornin Lohman, dien de Wethouder van Onder
wijs citeerde. Wanneer spreker een ander gunt, wat hij
zichzelf gunt, krenkt hij niemand. De gelijkstelling is noch
rechts, noch links een algemeen aanvaard principe. In De
Nederlander is men opgekomen tegen de bewering, vooral
van Katholieke zijde geuit, dat de gelijkstelling verder door
gevoerd moet worden.
De Nederlander schrijft, dat men nooit heeft besloten de
gelijkstelling voor het middelbaar en hooger onderwijs door
te voeren.
De S. D. A. P. volgt dezelfde redeneering.
Tot de voordeelen van het voorstel van de meerderheid
behoort ook, dat het de mogelijkheid schept om de menschen
aan het werk te zetten. Men zal daarbij bemerken, dat er
schatten van volkskracht en organisatorisch talent niet alleen
rechts, maar ook links aanwezig zijn, die tot ontplooiing
kunnen worden gebracht.
Op het gebied van het nijverheidsonderwijs ziet men dit
toch ook; ambachts- en meisjesscholen zijn toch opgericht
door de bevolking zelf, door het particulier initiatief. Welk
een initiatief wordt er niet door de S. D. A. P. ontwikkeld
op het gebied van pers, vakbeweging, radio; welk organi-
seerend talent ontwikkelt men daar nietSpreker heeft daar
voor respect. En zij, die de wereld willen hervormen, zouden
geen fröbelscholen kunnen oprichten? De heer Verweij zegt
nu: wij willen het niet, maar in Limburg is het toch door
de sociaal-democraten gedaan! De heer van Eek zegtnu.dat
daarvoor een bepaalde reden was en dat dit een uitzonderings
geval was, maar daaruit blijkt toch, dat men er principieel geen
bezwaar tegen heeft!
De heer Verweij ontkent dit.
De heer Goslinga zegt, dat in het Onderwijsrapport der
S.D.A.P. ook al een lid opkwam voor eigen socialistische
scholen; de meerderheid zegt echter:
»Voor het over de geheele linie stichten van socialistische
scholen, achtte hij den tijd echter nog niet gekomen."
Het wordt dus niet principieel afgewezen. Verder leest
spreker:
«Leden der S.D.A.P., die zich met het neutrale onderwijs
der overheidsscholen niet kunnen vereenigen, mocht het recht
niet ontzegd worden om buiten verantwoordelijkheid der
Partij nu reeds hier en daar een eigen bijzondere school te
stichten."
In de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 31 October 1930
leest spreker het volgende:
«Gisteren is te Naarden een neutrale fröbelschool geopend
met 28 leerlingen. De vereeniging, welker bestuur bestaat uit
liberalen, vrijzinnig- en sociaal-democraten, heeft eenige jaren
gewerkt om de school tot stand te brengen. De vereeniging
heeft thans de beschikking over een eigen gebouw."
De vereeniging Volksonderwijs, wel geen sociaal-democra
tische vereeniging, maar waarin toch verschillende sociaal
democratische onderwijsmannen zitting hebben en de toon
aangeven, wekt voortdurend op tot stichting van eigen neutrale
bewaarscholen, om daardoor den wassenden invloed van het
confessioneel bewaarschoolonderwijs tegen te gaan.
De heer Schüller zegt, dat de heer Goslinga nu eens moet
aantoonen, dat dit onder leiding van de S.D.A.P. gebeurt.
De heer Goslinga zegt, dat de leiding van de S.D.A.P. op
het oogenblik op het standpunt staat, dat het nog niet noodig
is, maar is er niet principieel tegen. In tal van plaatsen,
Utrecht, Delft, Naarden, Zwijndrecht, zijn neutrale bewaar
scholen opgericht. De V\ ethouder heeft gezegdalle linksche
partijen zijn voor openbaar onderwijs. Volkomen waar, maar
geen enkele linksche partij is principieel tegen bijzonder
onderwijs. In het liberaal concept-gemeenteprogramma leest
spreker
«Het voorbereidend onderwijs (bewaarschool-onderwijs) worde
beschouwd als sociale maatregel. Bewaarscholen en kinder
bewaarplaatsen worden slechts gebouwd, indien woningtoe
standen, huisindustrie of dergelijke zulks maatschappelijk
noodzakelijk maken. Bij voorkeur worde volstaan met sub-
sidieering van vereenigingen werkzaam op dit gebied."
Van dergelijke uitlatingen neemt spreker dankbaar nota.
Wat de vrijzinnig-democraten betreft, wijst spreker op den
grooten vrijzinnig-democratischen voorganger Dr. Bos, die was
voor bijzonder onderwijs op elk gebied, behalve bij het lager
onderwijs; op elk ander gebied was hij een groot voorvechter
van het bijzonder onderwijs.
Ook financieel zijn de meerderheidsvoorstellen betrouwbaar
alle gegeven cijfers zijn reëel en niet hypothetisch of specu
latief; zij zijn van stuk tot stuk gecontroleerd en bergen geen
verrassingen of onmogelijkheden in zich.
De heer Meijnen vindt ook het stelsel van de meerderheid
nog wel wat duur. Daarover zou te praten zijn.
Indien de Raad besloot den toelatingsleeftijd op 3J jaar te
bepalen, zou het stelsel der meerderheid ƒ32.000.— per jaar
minder kosten. Men zou ook kunnen spreken over de rente
van de halve bouwkosten. Het zou misschien voordeeliger zijn
de halve bouwkosten beschikbaar te stellen, omdat de ge
meente gemakkelijker dan particuliere vereenigingen goed-
koopere leeningen kan sluiten.
Het stelsel van de meerderheid komt tegemoet aan het
bezwaar van den heer Romijn, die geen fröbelscholen wil
stichten in de wijken van de gegoede inwoners. Indien daar
fröbelscholen worden gesticht, wordt de subsidie automatisch
minder. Zoo ontvangt de school aan het Rapenburg geen
exploitatiesubsidie, omdat het schoolgeld hooger is dan de
exploitatiekosten. Volgens de bestaande verordening bedraagt
de subsidie de helft van het verschil tusschen het schoolgeld
en ƒ16.Thans wordt voorgesteld dit bedrag te verhoogen
tot 24.—, hetgeen niet wil zeggen, dat de subsidie met
f 8.per leerling toeneemt. Indien het schoolgeld 10.—
bedraagt, is de subsidie thans 16.10.—2 of ƒ3.—
en zal ze volgens het voorstel bedragen (ƒ24.10.—2
of ƒ7.— per leerling.
Het politieke voordeel van het meerderheidsstelsel bestaat
hierin, dat er eigenlijk in den Raad een meerderheid voor is.
In de Leidsche Courant heeft spreker een paar artikelen ge
lezen over «De scheidingslijn in de onderwijspolitiek", waarin
door de hoofdredactie van het blad wordt gezegd
«Principieele, overtuigde voorstanders van liet bijzonder,
het confessioneel onderwijs, zijn de drie rechtsche partijen,
de «oude" coalitiegenooten
Ook de redactie van dat blad is dus van oordeel, dat in den
Raad een meerderheid voor het bijzonder onderwijs aan
wezig is. Indien het meerderheidsstelsel is aanvaard, zullen
er ook neutrale bewaarscholen kunnen verrijzen en zullen
alle partijen belang hebben bij een goede verzorging van het
onderwijs. Inkrimping zal alleen bij uiterste noodzaak plaats
hebben en dan over de geheele linie.
Dit stelsel waarborgt aan de bijzondere bewaarscholen haar
bestaansmogelijkheid en bedreigt niet voortdurend, zooals het
in het minderheidsstelsel geschiedt, hun bestaan. De twee nood
zakelijke voorwaarden voor het jaren lange bestaan van het
stelsel der minderheid zijn, dat een rechtsche meerderheid in
den Raad bestaat en dat de rechtsche meerderheid homogeen
blijft. Dit geldt niet voor het stelsel van de meerderheid,
waarbij alle partijen evenveel belang hebben bij de handhaving
van het bewaarschoolonderwijs, d. w. z. van het neutrale, het
Roomsch-Katholieke en het Protestantsch-Christelijke.
Een vergelijking met het lager onderwijs gaat ten deze niet
op. In 1917 bestond reeds tientallen van jaren de bevoorrechte
positie van het openbaar lager onderwijs in de Grondwet.
Daaraan is niet geraakt. De rechterzijde heeft getracht ten
aanzien van het bijzonder onderwijs te krijgen wat redelijker
wijze mogelijk was; financieele gelijkstelling is echter door
geen woordvoerder der rechterzijde principieel als het juiste
stelsel verdedigd. Men moest zich daarbij nederleggenniet
onder Minister de Visser is art. 192 in de Grondwet, waarop
de Lageronderwijswet gebaseerd is, gebracht, maar onder Cort
van der Linden, toen de rechterzijde in de minderheid was.
De heer Tepe verwees naar enkele groote gemeenten, als
Haarlem en Den Haag, waar de rechterzijde ook voor gelijk
stelling vecht.
Wanneer in linksche Gemeenteraden het openbaar bewaar
schoolonderwijs van gemeentewege rijkelijk verzorgd wordt,
dan spreekt het toch van zelf dat rechts ook voor zijn onderwijs
lucht wil en dan maar die gelijkstelling vraagt. Daartoe wordt
men gedwongen omdat de linksche meerderheid aan de supe
rioriteit en de prioriteit van het openbaar onderwijs vasthoudt