210 MAANDAG 30 MAART 1931. uitdeelden en toen men als het ware over het goud liep, heeft men toch nooit een vierde of vijfde openbare bewaarschool opgericht! In het minderheidsvoorstel staat niet aangegeven, welk criterium zal gelden voor oprichting van een openbare of bijzondere bewaarschool en nu vreest spreker, dat uit sluitend een adres uit de een of andere buurt reeds voldoende zal zijn voor de voorstanders van openbaar onderwijs om daar een school te zetten. De verhooging van de leeltijdsgrens tot 3£ jaar heeft de minderheid er toe gebracht het aantal te bouwen scholen minder te ramen dan oorspronkelijk, maar daartegen is door spreker direct aangevoerd, dat men door den leeftijd op 3J jaar te brengen, niet minder scholen kreeg, maar met kleiner scholen kon volstaan, doordat men dan in een stadskwartier Vo van het aantal leerlingen van toelating uitsluit; die kleinere scholen zijn echter procentsgewijze duurder. Het is verder te betwijfelen, of de voorgestelde bezuinigingen in de practijk wel geëffectueerd kunnen worden, daar het de vraag is, of het mogelijk is, jarenlang onderwijzeressen tijde lijk te laten blijven of klassen aan onbevoegde leerkrachten toe te vertrouwen. Volgens den heer Reimeringer moeten die onderwijzeressen hebben tact, toewijding en deskundigheid, maar die kan men van een kweekelinge, kinderen van 14 jaar, toch niet verwachten, zooals de minderheid doetIn de practijk zal dit op een fiasco uitloopen. Verder weet ieder, die een school bestuurd heeft, dat voortdurende continuatie van tijde lijke leerkrachten op den duur niet mogelijk is; de heeren Meijnen, Wilbrink en de Reede meenden, dat de kosten wel tot ƒ200.000.zouden oploopen, waarop de heer Tepe zeide alleen verantwoordelijk te zijn voor deze voorstellen, maar niet voor latere besluiten van den Raad. Zoo gemakkelijk komt de Wethouder er niet af; wanneer hij een dijk doorsteekt om een eendenkom te vullen en het water overstroomt ook het land, dan kan hij niet zeggenik heb dien dijk alleen door gestoken om de eendenkom te vullen. Dat doorsteken van den dijk is hier het doorsteken van den financieelen dam; alles is voor rekening der overheid, die toestanden zal dulden, waardoor het peil van het onderwijs lager zal dalen dan het peil, waarop het bijzonder onderwijs zou kunnen dalen zonder zijn subsidie te verliezen. Het bijzonder onderwijs is nooit tot dat peil gezonken er was een échappatoire in de verordening; doordat men bevoegde leerkrachten aan kon stellen en betaald kreeg, stelde men geen onbevoegde aan, behalve in de enkele gevallen op een enkele school in 1928, 1929 en 1930. Dat tast het stelsel niet aan. Als lid van het bestuur van bewaarscholen meent spreker, dat het stelsel van de minderheid nooit uitgevoerd kan worden, al meent de Wethouder van Onderwijs zeer oprecht, dat het wel kan. Men komt al dadelijk te staan voor de uitgave van 24.000.voor de verbouwing van de bestaande openbare bewaarscholen, van welke uitgave men vroeger nooit iets heeft vernomen. Bovendien mag men aannemen, dat deze post, even als alle ramingen van den aanbouw van scholen, wel over schreden zal worden. De heer Romijn zeide, dat na aanneming van het voorstel van de minderheid de rechterzijde zich zou moeten matigen in het aanvragen van nieuwe scholen. Men zal dat uit den aard der zaak wel doen, omdat er altijd nog wel eenige risico's overblijven. De heer Romijn en anderen dienen echter te be grijpen, dat als in den Raad het principe van de gelijkstelling is aanvaard, de besturen van bijzondere scholen geen genoegen nemen met een gelijkstelling voor minder dan 100%, hetgeen ook niet van hen verlangd kan worden. De offervaardigheid van hen, die voorstanders zijn van het bijzonder onderwijs, is na de financieele gelijkstelling voor het gewoon lager onderwijs verminderd. Zij zijn wel offervaardig gebleven voor de kerk, de zending en werken van barmhartig heid, maar geven voor het bijzonder onderwijs niet zooveel meer als vroeger, omdat men zegt via de belasting reeds voor het onderwijs bij te dragen. Men zal hetzelfde verschijnsel zien ten opzichte van het be waarschoolonder wijs: zoodra daarvoor de financieele gelijk stelling is aangenomen, zal men niets meer vrijwillig geven en heeft de Wethouder van Onderwijs alles te betalen. Bij bet eerste lustrum van de bewaarschool, waarvan spreker voorzitter is, hebben de ouders der leerlingen en oud-leerlingen spontaan de noodige gelden bijeengebracht voor het aanleggen van electrisch licht in de school. Wanneer men in een open bare school behoefte heeft aan electrisch licht, volstaat men met het zenden van een adres aan Burgemeester en Wethouders. Bij aanneming van het voorstel van de minderheid zal er geen ruimte meer zijn voor zelfwerkzaamheid, de offervaardig heid en de liefde voor de goede zaak. De heer Wilmer heeft gezegdals het te duur wordt, breken wij met dit stelsel. Dat is echter niet mogelijk bij het stelsel van de minderheid, maar wel bij dat van de meerderheid, waarbij men kan overgaan tot vermindering van de subsidie. Indien de school gebouwd en het personeel aangesteld is, kan men niet in eens de school weer opheffen. In Utrecht heeft men met het stelsel gebroken. Men heeft daar alle openbare scholen opgeheven en alle subsidies aan de bijzondere bewaarscholen ingetrokken, toen de financieele nood daartoe dwong. Men heeft er vier jaar lang ruzie over gehad in den gemeenteraad, totdat door de leden van de rechterzijde en den Vrijheidsbondschen Wethouder van Onderwijs en Fi nanciën, de Boer, een systeem van subsidieeren werd voor gesteld, als thans in het voorstel van de meerderheid van dit College is voorgesteld, n.l. subsidie per kind voor alle scholen, onverschillig van welke richtig, neutraal, christelijk of katholiek. Daar is men met het minderheidsstelsel financieel vastge- loopen. Laat voor Leiden toch een schip op strand een baken in zee zijn! Met het meerderheidsstelsel kan men niet vast- loopen, omdat men dan het subsidie naar evenredigheid kan verminderen; dat is heel wat gemakkelijker. De politieke bezwaren tegen het minderheidsstelsel zijn, dat het feitelijk in dezen Raad geen meerderheid heeft, zooals men uitdrukkelijk gehoord heeft; eigenlijk zijn alleen de Roomsch-Katholieken er voor. De Vrijheidsbond is er blijkbaar ook voor, maar spreker vindt de bekeering der liberalen op dit punt wat al te jong om er heel veel vertrouwen in te hebbenhunne houding in den Raad in de laatste 4 jaren is niet van dien aard geweest, dat men in de sympathie van den Vrijheidsbond voor het bijzonder onderwijs zoo bijzonder veel vertrouwen kan stellen. Natuurlijk verheugt ieder zich, als iemand van de dwalingen zijn weegs terugkomt, en als de Vrijheidsbond in de toekomst erkent het bestaansrecht der bijzondere school en het recht der ouders op een gods dienstige opvoeding van hunne kinderen, maar die bekeering is toch wat al te jong om een al te hoog gebouw daarop op te trekken. Spreker heeft tot nu toe in dezen Raad van de liefde van den Vrijheidsbond voor de gelijkstelling op het gebied van het lager onderwijs nog niet veel bemerkt en nu opeens gevoelen de liberalen voor het recht der ouders om hun kinderen een godsdienstige opvoeding te geven. De S. D. A.P. is eigenlijk ook tegen de gelijkstelling volgens het minderheidsstelsel; in het onderwijsrapport omtrent de Pacificatie van de S. D. A. P. leest spreker op bl. 13: »Voor financieele gelijkstelling bij dit voorbereidend onder wijs ziet de commissie geen redeD. Zij acht den eisch tot volledige betaling van dit onderwijs, die van bijzondere zijde zelfs in gemeenten, waar zich geen openbare scholen voor voorbereidend onderwijs bevinden, wordt gesteld, niet gerecht vaardigd. Van de zijde der groep, die een bijzondere school verlangt, zou een offer moeten worden gevraagd als bewijs, dat zij dit onderwijs voor de kinderen op prijs stelt." Dit standpunt deelt spreker geheel. Verder leest hij: »Van een automatische oprichting van deze scholen inden zin van de lager onderwijswet mag naar het oordeel der commissie geen sprake zijn. Elk geval worde op zichzelf be schouwd. Zonder een subjectieve beoordeeling van de nood zakelijkheid van de oprichting der school door een afzonder lijke gemeentelijke commissie, van welker uitspraak bijv. beroep open zou moeten staan op den Onderwijsraad, zal men het niet kunnen stellen. len aanzien van de subsidieering der bijzondere scholen voor voorbereidend onderwijs, worde een regeling gevolgd, tengevolge waarvan bijv. Rijk en Gemeente elk 40% der kosten zouden dragen, terwijl de overige kosten door het schoolbestuur zouden moeten worden bijeengebracht." Spreker wijst verder op de uitlatingen van de heeren Verweij en Groeneveld. Anti-revolutionairen en christelijk-historischen zijn er ook tegen. Eigenlijk is er dus voor het minderheids stelsel geen meerderheid, maar toch zal het misschien worden aangenomen door linkerzijde plus Katholieken en dan krijgt men den toestand, dat eventueel een openbare school zal moeten worden gesteund door Katholieken en linkerzijde, en een bijzondere school door de Katholieken en de Chr. Protes- tantsche partijen. De Katholieken zullen dus steeds op de wip zitten en hebben het in hun macht naar links en rechts gunsten uit te deelen, geen ongunstige, maar toch ook geen benijdenswaardige positie. Er zal een voortdurende strijd zijn, geen pacificatie. Spreker wil nu de principieele, financieele en politieke voordeelen van het meerderheidsstelsel uiteenzetten. Dit berust op het principe, dat het de plicht en de taak der ouders is, hun kinderen op te voeden en te onderwijzen, doch dat de overheid, uit hoofde van het algemeen belang, dat er mede gemoeid is dat dit zoo goed mogelijk gebeurt, de helpende hand toesteekt en de krachten welke in het volksleven aan wezig zijn, prikkelt om zich te ontwikkelen, en daarbij het beginsel van gelijk recht voor allen toepast. Verschillende leden hebben zich gestooten aan de zinsnede in het voorstel van de meerderheid: »Was het onderwijs, dan zou de meerderheid er anders tegenover staan, maar het is onderwijs, dat geen onderwijs is." De heer Romijn noemde het zelfs een onoprechte uitlating. Zoo erg is het evenwel niet. De meerderheid bedoelt: het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 16