MAANDAG 30 MAART 1931.
209
Na komt het minderheidsvoorstel hierop neer, dat openbare
scholen zullen worden gesticht en dat aan de bijzondere ge
lijkstelling zal worden gegeven; het meerderheidsvoorstel wil
de bestaande openbare scholen als een erfenis uit het verleden
aanvaarden en exploiteeren, maar voor de toekomst in de
behoefte aan bewaarschoolonderwijs voorzien door het ruimer
subsidieeren van bijzondere scholen.
De bezwaren van de meerderheid van het College tegen
de minderheidsvoorstellen zijn onder te brengen in 3 rubrieken,
n.l. principieele, financieele en politieke. De minderheids-
voorstellen berusten op 2 verwerpelijke principes, allereerst
op dat van de algeheele overheidszorg en verder op dat van
de overheidsvoorkeur voor een neutrale opvoeding.
In het stelsel van de minderheid neemt de overheid de
taak van de ouders over. Zij verlangt van de ouders geen
enkel initiatief, geen zorg, zelfs geen belangstelling. De over
heid bevoorrecht daarin bovendien openlijk hen, die onderwijs
en opvoeding verlangen, waarin het godsdienstig element
ontbreekt.
Het is verwonderlijk, dat de Roomsch-Katholieken zich met
dit stelsel vereenigen. Het zou spreker niet moeilijk vallen
uit de geheele Katholieke pers series uitlatingen aan te
halen, waarin tegen het neutrale op elk gebied met groote
stelligheid wordt opgekomen.
De heer Romijn: Voor de Roomsch-Katholieken!
De heer Goslinga zegt, dat de Roomsch-Katholieken op
het gebied van de radio hebben gevochten voor het stelsel-
Reymer, dat geen bevoorrechting bood aan den neutralen
radio-omroep.
De Katholieke fractie zou op haar achterste beenen komen
te staan, wanneer de overheid de neutrale vakbeweging
bevoorrechtte. De neutrale pers wordt dag in dag uit door
de Katholieken bestreden.
Het is verwonderlijk, dat de Katholieken nu niet alleen
den plicht van de overheid erkennen om het bewaarschool-
onderwijs ter hand te nemen, maar bovendien bereid zijn
het neutrale onderwijs den voorrang te geven.
Wanneer zich tot den Wethouder van Onderwijs drie
groepen van 72 ouders wenden, die voor hun kinderen
respectievelijk neutraal, Katholiek en Protestantsch-Christe-
lijk onderwijs wenschen, b.v. door middel van een kleuter
school, zal de Wethouder tot degenen, die neutraal onderwijs
vragen, zeggen: gaat gerust naar huis, het is reeds voldoende,
dat gij uw wenschen te kennen geeftwij zullen de school
voor u bouwen, het personeel aanstellen en de leermiddelen
verstrekken, gij behoeft voor niets te zorgen. Tot de twee
andere groepen zal de Wethouder evenwel zeggen: gij moet
eerst een vereeniging oprichten en op de statuten daarvan
de Koninklijke goedkeuring vragen; daarna moet ge gelden
bijeenbrengen voor het bouwen van de school en bovendien
hebt ge u te houden aan de 27 artikelen van de desbetref
fende verordening gij moet onderwijzeressen -aanstellen en
het risico van die schoolstichting geheel op zich nemen en
wanneer de stichting dan goedgekeurd is, dan krijgt men de
kosten vergoed? Neen, dan krijgt men vergoed de kosten,
die een openbare school zou kunnen kosten, wanneer men
die geheel naar eigen zin zou kunnen inrichten, want in het
minderheidsstelsel worden de kosten niet vergoed, maar een
fixum, een zeker bedrag, dat in veel gevallen te veel, maar
in sommige gevallen ook te weinig zal zijn; er wordt een
maximum vergoed van 250.per leerling; alle daarin ver
borgen risico's moeten de ouders, die een Katholieke of chris
telijke opvoeding verlangen voor hun kinderen, op zich nemen
en trachten te boven te komen. Dat noemt de heer Tepe een
gelijke kans geven, een eerlijke concurrentie. Spreker vindt
het een imitatie-, een would-be-gelijkstelling, en heelemaal
geen eerlijke concurrentie, maar een zeer beslisten voorrang
voor het neutrale onderwijs. Niet alleen worden groote be
zwaren in den weg gelegd voor hen, die geen neutrale opvoe
ding voor hun kinderen verlangen, ook ontbreekt bij deze
gelijkstelling de beoordeeling door een hooger gezag, zooals
bij het lager onderwijs; daarbij hebben de schoolbesturen
beroep op Gedeputeerde Staten en Kroon van beslissingen
van den Raad en van het College, maar hier is geen enkel berGep
van een besluit van den Raad; of daarmede het recht gekrenkt
wordt of niet, daarmede kan geen enkel hooger College zich
bemoeien. Nu zegt de heer van Stralen een rechtsche Raad,
maar dit besluit zal tientallen jaren geldenmen weet niet
hoe lang die rechtsche Raad er nog zal zijn wanneer die
interruptie is bedoeld als een hulde aan de rechterzijde, die
zal zorgen voor de handhaving van het recht van de bijzondere
scholen, dan neemt spreker haar gaarne over. Dat gelijke
kans geven aan ieder is een zeer besliste bevoorrechting van
hen, die neutraal onderwijs verlangen. Nu heeft volgens den
heer Reimeringer iemand het recht onderwijs zonder godsdienst
voor zijn kind te verlangen. Waarom En waarom heeft iemand
niet het recht christelijk of katholiek onderwijs voor zijn kind
te verlangen? Die hebben gelijke rechten! Het minderheids
stelsel geeft dus een bijzondere bevoorrechting van het neu
trale onderwijs en het is spreker een raadsel dat de Katho
lieken op dit punt een van hun voornaamste principes prijs
geven. Indien de heer Wilmer betoogd had: de Katholieke
kerk is de ware kerk en het Katholieke geloof is het ware
geloof, en daarom verlangen wij katholieke scholen, dan had
spreker dat kunnen begrijpen, maar dat hij hier pleit voor
oprichting van neutrale scholen en voor neutraal onderwijs
als recht hebbende op geheele verzorging door de overheid
is spreker een compleet raadsel.
Thans de financieele bezwaren. De heer Romijn stelt op
voorlichting van spreker in deze geen prijs, omdat spreker
te veel partijman zou zijn. Dat acht spreker wel een beetje
grof van den heer Romijn; de heer Romijn is toch zeker in
staat om argumenten van spreker te waardeeren en te toetsen
hij behoeft spreker in deze niet op gezag te gelooven.
De opzet van het stelsel van de minderheid is, dat de over
heid alles betaalt. In den loop der jaren kan het stelsel ver
anderen, maar wanneer men het principe heelt aanvaard, dat
de overheid alles moet betalen, zullen de uitgaven natuurlijk
grooter zijn dan wanneer de overheid tegemoetkomt in de
exploitatiekosten en 50 van de stichtingskosten voor haar
rekening neemt.
Het is slechts schijn, dat het minderheidsvoorstel goedkooper
dan of even duur als het meerderheidsvoorstel is. Indien de
Raad een besluit neemt, dat afwijkt van het besluit, dat vier
jaar geleden ten aanzien van den toelatingsleeftijd is genomen,
veroorzaakt dit dadelijk groote verschillen in de financieele
gevolgen van beide voorstellen.
Toen het bleek, dat haar voorstel anders te duur zou zijn,
heeft de minderheid den toelatingsleeftijd van drie jaar tot
drie en een half jaar verhoogd. Voor het verkrijgen van een
zuivere vergelijking moet men den leeftijd in beide voorstellen
denzelfden laten zijn en dan heeft sprekers nota wel beteekenis.
De kwestie van den leeftijd is in deze een belangrijke kwestie.
De meerderheid van het College van Burgemeester en Wet
houders is zoo fatsoenlijk geweest om de Raadsbesluiten van
1927 te eerbiedigen. Spreker wil hiermede niet zeggen, dat
de minderheid minder fatsoenlijk is geweest, maar de meerder
heid heeft die besluiten aangenomen als iets, waarop niet
meer was terug te komen. Het voorstel omtrent den leeftijd
was met gemengde stemming en vrij groote meerderheid
aangenomen. Het verhoogen van den leeftijd tot 3£ jaar is
een noodsprong van den Wethouder van Onderwijs geweest,
waarmede hij heeft getracht zijn voorstel aannemelijker te
maken. De Wethouder van Onderwijs heeft zelf in een nota
gezegd: «Mocht de Raad den leeftijd van 3£ jaar verwerpen,
dan zou de raming belangrijk worden overschreden." Men
mag dit niet uit het oog verliezen bij de beoordeeling van
het voorstel van de meerderheid.
Het voorstel van de minderheid legt geen enkele rem aan
voor den bouw van openbare scholen en tot op zekere hoogte
ook niet voor den bouw van bijzondere scholen.
Als het bewijs van de noodzakelijkheid van een school
schijnt de Wethouder van Onderwijs een aan den Raad gericht
adres met handteekeningen uit een bepaalde buurt voldoende
te achten; hij heeft althans geen ander argument aangevoerd
voor den bouw van een school aan den Haagweg, aan de
Staalwijkstraat en in het Kooikwartier.
In verband met het desbetreffend voorstel van den heer
Verweij, heeft het College eens laten nagaan, hoe het gesteld
zou zijn met de school, welke aan den Haagweg zou worden
gebouwd, indien voldaan werd aan het verzoek, dat tot den
Raad was gericht in een door 200 personen onderteekend
adres. Het bleek, dat er geen voldoende leerlingen zouden
zijn om de zeven klassen van een lagere school te bevolken.
Hoe zou het daar dan gesteld zijn met een bewaarschool
De heer Verweij merkt op, dat er meer dan voldoende
kinderen voor waren.
De heer Goslinga zegt, dat dit het geval zou zijn, wanneer
men de verplichte Staatsschool kon invoeren.
De heer Verweij merkt op, dat daar voldoende gelegenheid
is voor het bouwen van een school.
De heer Goslinga zegt, dat in het Haagwegkwartier geen
enkele bijzondere school is.
Welk zal nu in de toekomst het criterium worden voor
oprichting van een openbare school? In geen enkele uitlating
van de minderheid is daaromtrent iets te vinden.
Nu zegt de [heer Romijnhet gezonde verstand van den
Raad; maar daar is spreker toch een klein beetje bang voor.
De heer van Stralen zegt nu: dat er maar 3 openbare scholen
zijn, maar dan moet men niet aan spreker vragen, maar aan
den heer Reimeringer, die hier 25 jaar zit, maar na 1849,
toen de liberalen hier de meerderheid hadden en de lakens