206 MAANDAG 30 MAART 1931. raad kan worden goedgekeurd. Wanneer dus een bijzonder schoolbestuur een bijzondere school sticht, die uitgroeit tót een school met 72 leerlingen, zal, kan en moet onder die voorwaarde bouwsubsidie betaald worden. Bij nader inzien geeft spreker toe, dat er geen reden bestaat met de betaling van de bouwsubsidie een jaar te wachten, in verband waarmede het voorgestelde sub 9°. zou kunnen luiden als volgt: »1X. te bepalen, dat het sub 11 bedoelde bouwsubsidie wordt toegekend zoo spoedig mogelijk na den dag waarop de school wordt geopend, en ten genoegen van Burge meester en Wethouders gebleken is, dat de school 72 leer lingen telt." Spreker wil dus dit «proefjaar" laten vervallen. Verder vraagt de heer Wilbrink: als volgens het minder- heidsvoorstel bezuiniging mogelijk is, met een dergelijk effect als nu uit het minderheids voorstel blijkt, waarom is men daar dan niet eerder aan begonnen, waarom heeft men dat niet eerder gedaan. In de eerste plaats is, ook afgezien van het minderheidsvoorstel, in den loop der jaren wel degelijk aanmerkelijk bezuinigd op het bewaarschool- onderwijs, ook op het openbaar. Daarvoor is natuurlijk een grens, men kan niet blijven bezuinigen als men de inrichting van het onderwijs op hetzelfde peil houdt. Om de gelijkstelling grondig te kunnen doorvoeren waren verdere maatregelen noodig die, zij het niet heel diep, in het onder wijs zelf ingrependaarvoor dienen de bezuinigingsvoorstellen der minderheid. Spreker is het volkomen met den heer Wilbrink eens, dat de bouw van bijzondere scholen niet mag worden geweigerd uitsluitend op grond hiervan, dat in een bepaalde wijk reeds een openbare school is of zal gebouwd worden; dat mag nooit; dat kan misschien een der redenen zijn, maar mag nooit de eenige reden zijn. Spreker heeft er op zich zelf geen enkel bezwaar tegen dit in zijn voorstellen op te nemen. Alleen acht hij dit volmaakt overbodig, omdat de Raad zelf te beslissen heeft over al of niet vestiging van bewaarscholen. Men kan dit bij wijze van algemeene vingerwijzing wel in het minderheidsvoorstel opnemen, maar men kan ook volstaan met te verwijzen naar hetgeen bij de behandeling van deze voorstellen hier gezegd is, wanneer straks een Raadslid mocht meenen, dat het op dien grond wel geweigerd mag worden. Spreker acht het niet noodzakelijk, maar heeft tegen opneming van een dergelijke bepaling geen bezwaar. De heer de Reede vreest, dat bij aanneming der minder- heidsvoorstellen de Raad later niet meer tevreden zal zijn met de nu getroffen bezuinigingsmaatregelen en weer hoogere bedragen zal gaan voteeren. Alle verantwoordelijkheid daarvoor wijst spreker absoluut af. Hij is, als degene, die een voorstel doet, niet aansprakelijk voor datgene, wat de Gemeenteraad er later boven op wil leggen en dat behoeft op het oogenblik* ook geen argument te zijn om het minderheidsvoorstel als onaanvaardbaar te be schouwen. De heer Verweij drong aan op het instellen van een com missie voor het bewaarschoolonderwijs. Spreker vermoedt, dat de heer Yerweij er genoegen mede zal nemen, indien spreker thans verklaart, dat hij dit denkbeeld gaarne in over weging zal nemen en het zelf noodzakelijk en wenschelijk acht, ook in verband met een motie van wijlen den heer Spendel, de samenstelling van de bewaarschoolcommissie nader onder de oogen te zien. De heer Groeneveld heeft de vrees geuit, dat spreker de zaak niet zal bijhouden. Spreker heeft over die opmerking nog eens nagedacht en is daarbij tot de conclusie gekomen, dat de heer Groeneveld gezien diens mentaliteit tegen over sprekers beleid heeft bedoeld te zeggen: ge kunt nu wel mooie voorstellen in den Raad doen, maar ik vrees, dat er van de stichting van openbare bewaarscholen niet veel zal terecht komen. De heer Groeneveld merkt op, dat hij dit niet heeft gezegd. Hij heeft de vrees geuit, dat de heer Tepe te laat zal komen. De heer Tepe zegt, dat het dus de bedoeling van de opmerking was, dat spreker achter de zaak aan zou komen. Spreker laat die vrees geheel voor rekening van den heer Groeneveld. Spreker is niet van plan zijn voorstellen, indien zij worden aangenomen, voor de helft of in het geheel niet uit te voeren. De heer Groeneveld merkt op, dat hij ook niet gezegd heeft, dat de heer Tepe dit wel van plan is te doen. De heer Tepe vermoedt, dat het voor den heer Groeneveld wellicht een geruststelling is te vernemen, dat spreker het niet van plan is. Spreker komt thans tot de beantwoording van de nota van den heer Goslinga, die op een eenigszins origineele wijze, welke spreker wel weet te waardeeren, is vooruit geloopen op de debatten, die gevoerd zouden worden, in dien zin, dat hij in de nota reeds een gedeelte van hetgeen hij in het mondelinge debat zou zeggen, heeft medegedeeld. Er is misschien iets voor te zeggen deze wijze van handelen in de toekomst wat meer toe te passen. Intusschen heeft de inhoud van dit schriftelijk stukje debat op spreker zeer weinig indruk gemaakt. De daarin vermelde cijfers zijn niet voor betwisting vatbaar en kunnen uit de verstrekte gegevens berekend worden. De Wethouder van financiën heeft echter aangegeven, wat het eindcijfer van de uitgaven zou zijn, indien een voorstel zou worden aangenomen, dat hij niet gedaan heeft. Spreker zou ook wel op dergelijke wijze andere cijfers kunnen verkrijgen. Het gaat hier evenwel om het voorstel van de meerderheid. De heer Goslinga merkt op, dat de cijfers, welke hij in de nota heeft vermeld, berekend zijn in verband met het besluit, dat de Raad drie jaren geleden genomen heeft. De heer Tepe zegt, dat dit niet het voorstel van de meerder heid is. Spreker heeft als verdediger van het voorstel van de minderheid niets te maken met de voorstellen, welke drie jaren geleden door den Raad zijn aangenomen, maar met het voorstel van de meerderheid van het tegenwoordige College van Burgemeester en Wethouders. Anders zou spreker ook kunnen zeggen: wanneer ik wel voorstel openbare bewaar scholen te bouwen, maar niet tevens de financieele gelijk stelling door te voeren, doch de bijzondere bewaarscholen te subsidieeren op de basis van het meerderheidsvoorstel en ook geen bouwsubsidie te verleenen aan de bijzondere bewaar scholen, kan het eindcijfer, globaal berekend, met ƒ20.000. worden verminderd. Een dergelijke vergelijking van de cijfers is heel onzuiver; dan redeneert men over feiten, die heelemaal niet aan de orde zijn. Aan de orde zijn 2 concrete voorstellen, dat van de minderheid en dat van de meerderheid, en die moet men met elkaar vergelijken; men kan over de innerlijke waarde daarvan van meening verschillen eri daarvoor argumenten aanvoeren, maar spreker kan niet inzien, dat dit van eenigen invloed is op de beoordeeling der eindcijfers. Waar deze zaak van groot belang is en 2 partijen, die tot nu toe vaak met veel vrucht samenwerkten, op wier samenwerking spreker ook nog den grootsten prijs blijft stellen, hier geen gelijken lijn getrokken hebben, acht spreker het van groot belang een samenvattend overzicht van zijn voorstellen te geven. Deze hebben noch aan rechts, noch aan links alge- heele bevrediging geschonken, hoewel hun tendenz juist is algeheele bevrediging te geven over de geheele linie. Dit ligt evenwel niet aan de innerlijke waarde of onwaarde van die voorstellen, maar eenvoudig aan de beide partijen, die niet ten volle bevredigd zijn, daar zij zich nog steeds op het standpunt stellen, dat zij ieder voor 100 bevrediging willen hebben, hetgeen nu eenmaal niet mogelijk is. De heer Goslinga: Behalve voor de Katholieken dan; die worden wel voor de volle 100% bevredigd. De heer Tepe zegt, dat de Katholieken er precies zoo tegenover staan als de partij van den heer Goslinga; zij worden in geen enkel opzicht meer bevredigd dan de anti-revolu- tionnairen; spreker begrijpt die opmerking r'us niet. Spreker heeft het niet over Katholieken of Christelijken, maar over voorstanders van bijzonder en openbaar onderwijs tegenover elkaar. Een deel der rechterzijde is niet volmaakt bevredigd, evenmin een deel der linkerzijde, omdat beiden voor 100 bevrediging willen hebben en dat kan niet, wanneer men zich op het standpunt stelt, dat men een com promis moet sluiten. Geen enkel compromis is in staat 2 scherp en lijnrecht tegenover elkaar staande partijen voor 100% te bevredigen, maar aan den anderen kant is een compromis het eenige middel om zoodanige bevrediging te geven en partijen zoodanig tot elkaar te brengen, dat men niet kan spreken van een overwinnaar en van een over wonnene, dus om een toestand te scheppen, die tenslotte den vrede voor de toekomst brengt. De geheele onderwijsstrijd, van het begin af aan, de werk zaamheden der Bevredigingscommissie, de behandeling der Grondwet en van de organieke wet, zoowel in de Tweede als in de Eerste Kamer, staan allemaal in het teeken van het compromis en zijn daarop gebaseerd. Het bevreemdt spreker, dat onder deze omstandigheden de anti-revdutionnaire kiesvereeniging een motie heeft kunnen aannemen, waarin wordt verklaard, dat de Roomsch-Ka- tholieke fractie door haar standpunt de sedert vele jaren door

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 12