GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. INGSKOHEtr STUKKEN. H°. 35. Leiden, 27 Januari 1931. Bij een arrest van den Hoogen Baad van 5 Mei 1930 is uitgemaakt, dat de zgn. benzine-tankwagentjes niet behoo- ren tot de inrichtingen, bestemd tot bewaring van vluchtige koolwaterstoffen (waaronder begrepen benzine), genoemd in art. 2 onder IV der Hinderwet, zoodat deze wet op de be doelde wagentjes niet van toepassing is en voor die wagentjes geen vergunning, als bedoeld in art. 1 der wet, is vereischt. Wel is op de wagentjes van toepassing art. 27 j° 29 van de verordening tot voorkoming van brand, waarbij o. m. ver boden is in of op een perceel benzine voorhanden te hebben behoudens in een bewaarplaats, waarvoor krachtens de Hinderwet vergunning is verleend in een grootere hoe veelheid dan 5 Liter zonder verlof van Burgemeester en Wethouders, welk verlof voor niet grootere hoeveelheid dan 25 Liter kan worden verleend. M. a. w.: ingevolge deze be paling kunnen benzinetankwagentjes, die doorgaans een in houd hebben van 200 a 250 Liter, niet „in of op een per ceel" worden toegelaten, terwijl ze wel op de openbare straat kunnen worden gebruikt. Wij achten dezen toestand onlogisch en zouden daarin verandering gebracht willen zien, en wel aangezien er o. i. geen reden bestaat de benzine-tankwagentjes geheel uit de gemeente te weren aldus, dat voor deze wagentjes de noodige vergunning zal kunnen worden verleend voor hoe veelheden van ten hoogste 300 Liter. Het schijnt ons wen- schelijk een maximum-inhoud voor deze wagentjes op te nemen, aangezien uit een oogpunt van brandveiligheid de inhoud niet te groot mag zijn. Zooals uit het hieronder aangegeven voorstel tot wijziging van art. 27 lid 2 blijkt, is de redactie van de bepaling ver beterd; o. m. is als grond voor het stellen van voorwaarden door Burgemeester en Wethouders, mede in overeenstem ming met de strekking der verordening, genoemd het voor komen van brandgevaar. Het is wenschelijk deze o. i. juis tere uitdrukking ook in art. 26 lid 2 op te nemen. Voorts zouden wij, tegelijk met deze wijzigingen, voor de onderhavige verordening, evenals reeds ten opzichte van de verordeningen op het Bijden, de Straatpolitie, de Wateren en de Markten is geschied, meer eenheid willen brengen in de strafposities en derhalve art. 38 lid 1 vervangen door een algemeene strafbedreiging met hechtenis van ten hoogste 6 dagen of geldboete van ten hoogste 25 gulden. Op grond van het bovenstaande geven wij Uw Vergade ring alsnu in overweging vast te stellen de volgende VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van 15 April 1909 (Gemeenteblad N°. 3) tot voorkoming van brand laatstelijk gewijzigd bij verordening van 23 Januari 1928 (Gemeenteblad N°. 1). Artikel I. Artikel 26 lid 2 wordt gelezen als volgt: „Burgemeester en Wethouders kunnen van dit verbod ontheffing verleenen, doch slechts voor hoeveelheden, niet grooter dan 200 Liter, en onder de voorwaarden, welke zij tot voorkoming van brandgevaar noodig oordeel en." Artikel II. Artikel 27 lid 2 wordt gelezen als volgt: „Het is verboden een der in de vorige alinea genoemde stoffen in of op een perceel voorhanden te hebben in een grootere hoeveelheid dan 5 Liter, tenzij met vergunning van Burgemeester en Wethouders en met inachtneming van de voorwaarden, welke dit College tot voorkoming van brandgevaar noodig oordeelt. Een vergunning, als hier be doeld, zal alleen kunnen worden verleend voor hoeveelheden, niet grooter dan 25 Liter, behoudens dat voor het voorhan den hebben van benzine in tankwagentjes vergunning zal kunnen worden verleend voor hoeveelheden van ten hoogste 300 Liter." Artikel III. gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden." De Commissie voor de Strafverordeningen, A. v. d. Sande Bakhuyzen, Voorzitter. J. Bool, Secretaris. Aan den Gemeenteraad van Leiden. N°. 36. Leiden, 27 Januari 1931. De verordening van 18 Juni 1907 op den handel in en den verkoop van melk bevatte in art. 25 het verbod marktvee te melken zonder vergunning van den keuringsveearts der gemeente. Deze verordening is sedert 1925 (de inwerking treding van het eerste Melkbesluit, vastgesteld krachtens de artikelen 14 en 15 der Warenwet) vervallen. Het is wenschelijk een regeling van het melken op de Veemarkt weder in het leven te roepen, zij het op andere gronden dan waarop artikel 25 van de melkverordening was gebaseerd. Beoogde dit artikel er Amor te waken, dat geen ongezonde of onzindelijke personen het marktvee zouden melken, sedert ingevolge het Melkbesluit de op de Veemarkt gewonnen melk met karnemelk vermengd wordt en dienten gevolge voor consumptie ongeschikt is, is een dergelijke maatregel uit hygiënisch oogpunt oA^erbodig geworden, terwijl bovendien, gelet op art. 15 der Warenwet, een bepaling in een gemeentelijke ATerordening, Avelke dien maatregel zou voorschrijven, in strijd zou komen met art. 150 der Gemeente wet. Wel is echter de wenschelijkheid gebleken om onge- wenschte of hinderlijke elementen, die zich eventueel onder de melkers mochten bevinden, van de markt te kunnen weren of verwijderen. Hiertoe ware opnieuw een melkverbod, be houdens van gemeentewege te verleenen vergunning, vast te stellen, welk verbod in verband met zijn veranderd karakter thans dient te worden opgenomen in de verordening op de Veemarkt. In art. I der hierachter afgedrukte ontwerp-verordening is het melkverbod als bedoeld opgenomen. Het is de be doeling, ofschoon dit niet op den voorgrond staat, tevens te bevorderen, dat slechts personen, die behoorlijk kunnen melken, als melkers zullen worden toegelaten. Waar de ambtenaren van den Keuringsdienst van Waren regelmatig toezicht op de Veemarkt uitoefenen in verband met het Melkbesluit, schijnt het practisch de handhaving der nieuwe bepaling mede aan hen op te dragen. Wij geven Uav Vergadering op grond van het bovenstaande in overweging vast te stellen de volgende VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van 25 September 1922 (Gemeenteblad No. 56) op de Veemarkt, laatstelijk ge wijzigd bij verordening van 17 Mei 1926 (Gemeenteblad No. 4). Artikel I. Ka artikel 23 wordt ingevoegd een nieuw artikel 23bis, luidende: „Het is verboden gedurende de veemarkt marktvee, waar onder ook begrepen is vee, dat in stallen nabij het markt terrein tijdelijk is ondergebracht, te melken, tenzij met schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders en met inachtneming van de daarbij gestelde voorwaarden. De vergunning wordt verleend voor een door Burgemeester en Wethouders te bepalen tijdvak en kan door hen te allen tijde worden ingetrokken. Zij moet op de eerste vordering van de ambtenaren, in artikel 34 belast met de opsporing van overtredingen van dit artikel, worden vertoond. Artikel II. In artikel 34 worden na „de met de uitoefening van den veeartsenijkundigen dienst belaste ambtenaren" ingeA'oegd de woorden „en voorzooveel betreft artikel 23 bis de ambte naren van den Keuringsdienst van Waren". De Commissie voor de Strafverordeningen, A. v. d. Sande Bakhuyzen, Voorzitter. J. Bool, Secretaris. Aan den Gemeenteraad van Leiden. Artikel 38 lid 1 wordt gelezen als volgt: „Overtreding van de bepalingen dezer verordening wordt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 1