VRIJDAG 23 JANUARI 1931. 107 voorzooverre het College er in gekend moet worden de directie niet aan de organisaties kan mededeelen, op welke punten haar wenschen zullen worden verwezenlijkt en welke verzoeken niet voor inwilliging vatbaar zijn. Thans het punt, ten aanzien waarvan de Wethouder het niet met spreker eens is. Spreker houdt staande, dat, als in de dienstcommissie een punt ter sprake komt, dat behoort tot den werkkring van een algemeene commissie, de Voor zitter van de dienstcommissie daarvan kennis moet geven aan den Voorzitter der betrokken algemeene commissie. Hij wijst op artikel 23 der verordening, luidende: »Indien de Voorzitter van oordeel is, dat een in de dienst commissie ter sprake gebracht punt van algemeenen aard is en tot den werkkring der algemeene commissiën behoort, geelt hij daarvan kennis aan den Voorzitter der desbetreffende alge meene commissie." De Voorzitter der dienstcommissie kan dus in zulk een een geval niet zeggen: ik heb er niets mede te maken, want ik ben geen lid. De heer Splinter zegt, dat de directeur tot de menschen zegt, waar zij zich moeten vervoegen; dan doet hij toch zijn plicht üe heer Schüller houdt staande, dat de Directeur in de vergadering zegt, dat hij het niet doet. De heer Splinter doet opmerken, dat de heer Schüller altijd eenzijdig wordt voorgelicht. De Directeur zegt tot de menschen, dat het niet tot zijn competentie behoort, en geeft hun op, waar zij zich hebben te vervoegen. De heer Schüller herhaalt, dat de Directeur zegt, dat hij het niet doet, omdat hij geen lid is, terwijl hij volgens de verordening er toe verplicht is. De Wethouder komt er deze keer niet onder uit. De Directeur heeft maar te doen wat de verordening hem voorschrijft. Spreker heeft van het College geen antwoord ont vangen op zijn opmerking, of het College niet verplicht was een commissie ad hoe te benoemen, ofschoon de verordening het voorschreef, omdat het ten allen tijde de vrijheid had gehad om, in plaats van bij den Raad te komen met de mededeeling, dat het krachtens de verordening een commissie ad hoe moest in stellen, voor te stellen het betreffende artikel der verorde ning te laten vervallen, zoodat het zich rechtstreeks met de organisaties in verbinding kon stellen. Spreker heeft geen woord ter verdediging daarvan van de zijde van het College gehoord. Door dit zwijgen demonstreerde zich weer duidelijk de zwakke zijde van Burgemeester en Wethouders, dat zij zich niet met behoorlijke argumenten kunnen verdedigen. Thans komt spreker tot een punt, ten aanzien waarvan hij vrij duidelijk wil zijn, omdat Wethouder Tepe hem een duidelijk antwoord heeft gevraagd. Hij meent goed te doen het betreffende gedeelte van zijn rede nog eens voor te lezen, opdat de Raadsleden er nog eens goed nota van kunnen nemen. Het luidde aldus: »De partijgenoot van den heer Wilmer, de Wethouder, weet wel tijd te vinden om zoo spoedig mogelijk aan de aan vragen van alle onmogelijke bijdragen voor het bijzonder onderwijs en voor den bouw der scholen te voldoen. »Op die wijze weten de heeren Wilmer en de overige rechtsche Raadsleden de belastinggelden der burgerij wel uit de gemeentekas te halen. Een manier, naar aanleiding waar van de heer Wilbrink in een der Raadszittingen de anti- revolutionnaire partij verweet, dat zij met haar schoolbouw boven haar stand leefde. Maar tijd en geld om een behoorlijke salarisregeling en een werkliedenreglement voor het gemeente- personeel te geven en te ontwerpen is er niet. »Geld voor een goede werkloozensteunregeling is er niet. Wel christelijke scholen laten bouwen met geld van de ge meente, waardoor zij boven hun stand leven, en de gemeente gelden aan de R. K. inrichtingen geven, waarmede zij haar actie kunnen voeren tegen al wat niet Roomsch-Katholiek is." Toen de heer Wilbrink in bedoelde Raadszitting die uit lating deed, dat de anti-revolutionnaire partij boven haar stand leefde, lag daarin voor spreker dit misschien zal de heer Wilbrink straks zeggen, dat dit zijn bedoeling niet is geweest dat de heer Wilbrink critiek uitoefende op het college van Burgemeester en Wethouders, omdat zijn woorden inhielden, dat het College door zijn voorstellen betreffende dien schoolbouw voor de anti-revolutionnairen, er toe mede werkte, dat die partij boven haar stand leefde. Nu wordt het spreker kwalijk genomen, dat hij in een ander verband aan de Roomsch-Katholieken precies hetzelfde vertelt, maar hij herinnert aan hetgeen zijn partijgenoot Kooistra zooeven uit een Roomsch-Katholiek boek heeft voorgelezen, waarin onomwonden wordt verklaard, dat het hun er alleen om te doen is daardoor ook het socialisme uit hun huizen te houden en het te kunnen bestrijden. Indien dus de gemeente hieraan subsidie verleent, wordt het geld der gemeente tevens gebruikt om het socialisme te bestrijden, zooals hier duidelijk in dit Katholieke orgaan staat. De heer Wilbrink zegt: dat is een heel nuttige zaak; dat neemt spreker hem niet kwalijk, dat is zijn recht om dit te zeggen en te meenen, maar dan moet men spreker ook niet kwalijk nemen, dat hij als socialist daar den vinger op legt. Zoo is in de Tweede Kamer bij de behandeling van de salarieering van het Rijkspersoneel het denkbeeld geopperd om de salarissen der kloosterlingen te verlagen, omdat die in de kassen der Katholieke instellingen gingen en niet aan hun doel beantwoorden en aan de betrokken personen ten goede komen. De interruptie van den heer Wilbrink bewijst, dat spreker geen woord te veel heeft gezegd. De heer Wilbrink zegt, dat de sociaal-democratische onder wijzers de belastinggelden gebruiken om propaganda te maken voor de sociaal-democratie. De heer Schüller zegt, dat, als de heer Wilbrink zich aan matigt dit te zeggen, spreker het recht heelt, dat van de Katholieken te zeggen. De heer Parmentier zegt te weten, dat er voldoende personeel bij Gemeentewerken is en dat spreker nooit voorstellen in die richting gedaan heeft. De heer Parmentier zit toch reeds wel zoo lang in den Raad, dat hij kan weten, wat spreker al heeft voorgesteld; spreker wijst op de voorstellen omtrent de verschillende bruggen, die bij het College zijn om praeadvies, van sprekers fractie, door hem ingediend. Herhaaldelijk heeft hij ook een voorstel gedaan tot demping van het Levendaal; dit is echter stelselmatig ook door dit College tegengegaan dit is misschien den heer van Stralen, die dit geheel aan het vorige College toeschreef, ontgaan dat altijd zeide, dat er geen sprake van kon zijn zoolang het uitbreidingsplan hier in den Raad niet was aangenomen, totdat eindelijk de kracht en het aandringen van sprekers fractie het College zoover heeft kunnen brengen, dat het spoedig praeadvies heeft toe gezegd, zoodat het, zooals dezer dagen gehoord is, zeer binnen kort hier aan de orde zal komen. Hieruit blijkt dus, dat spreker herhaaldelijk voorstellen heeft gedaan. De heer Par mentier zal niet kunnen ontkennen, dat spreker die zaken ook in de commissie ter sprake heeft gebracht. Misschien dacht men, toen spreker in die commissie kwam, dat het nu onmogelijk zou worden te werken, maar spreker meent, dat er in de commissie altijd goed gewerkt is; de heer Parmentier zal niet ontkennen, dat er met spreker te werken is. Ook de Wethouder heeft herhaalde malen erkend, dat er met spreker in de commissie heel goed te werken is. Spreker heeft ook eens in de commissie, toen daar ter sprake was een bestek van de centrale rioleering, gevraagd, waarom men toch niet kon beginnen aan den anderen kant van de stad, aan het pompstation; de Wethouder antwoordde daarop: eerst moeten die huisjes weg; daar moet het pomp station komen. Daarna heeft spreker het nog een paar keer gevraagdhet antwoord was toener wordt aan gewerkt en men kan de geheele stad niet onderste boven gooien. Maar spreker heeft daarbij nooit van den heer Parmentier, die zoo begaan is met het lot der werkloozen, steun gehaddie heeft nooit gezegd: gooi voor mijn part met een goede regeling van het verkeer een deel van de stad onderste boven, maar ik wil, dat er werk komt. De heer Parmentier: Denk er om, dat U niet gaat liegen. De heer Schüller zegt, dat de heer Parmentier dit van spreker niet behoeft te verwachten. De notulen zijn na het conflict tusschen den heer Parmentier en spreker zoosamen- gesteld, dat men er geen houvast meer aan heeft en niet meer kan nagaan, wat ieder gezegd heeft; zij zijn te algemeen gemaakt, omdat het te gevaarlijk voor de andere heeren werd en spreker zich er te veel op beriep. Zoo ontving de Commissie op 7 November j.l. een voorstel met een bestek om het onderhouds-verfwerk voor in totaal 24.000.uit te besteden; spreker heeft zich daartegen direct ten stelligste verzet en achtte dit geschikt om de werklooze schilders aan den gang te zetten. Staande de ver gadering is toen onderzocht, hoeveel schilders op dien dag werkloos waren, 96; schoorvoetend, uit beleefdheid is de heer Parmentier toen meegegaan met sprekers denkbeeld om den Directeur opdracht te geven te onderzoeken of het mogelijk zou zijn dit uit te voeren in eigen beheer; deze kwam echter tot de overtuiging, dat van die 24.000.ruim f 2.700. in eigen beheer zou kunnen worden verwerkt. Met al die andere duizenden guldens was dat het geval niet en er waren geen werkzaamheden, welke voor uitvoering in eigen beheer in aanmerking kwamen. Spreker was het daarmede niet eens en toen heeft hij in de Commissie tal van werken met name genoemd, welke z. i. voor uitvoering in verband met de bestrijding der werkloosheid in aanmer-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 7