124
VRIJDAG 23 JANUARI 1931.
op geheel andere gronden verleend. Spreker wil voor die
menschen zoo goed mogelijk zorgen en meent daarom, dat
men hen beter pensioen kan geven volgens de Invaliditeits
wet, dan volgens de Pensioenwet, die veel rompslomp geeft
en veel haken en oogen bevat. Met een eigen pensioenfonds
helt men dit niet op; het fonds zal dikker worden, maar de
menschen armer, want in Den Haag en Amsterdam moeten
zij dan alle rechten uit de Invaliditeitswet aan de gemeente
afstaan.
Spreker heeft er geen bezwaar tegen deze zaak nog eens
precies in een nota aan den Raad uiteen te zetten; laat de
heer Schüller wachten, totdat de Raad van deze vrij moeilijke
materie volledig op de hoogte is door een nota van het College.
De heer Schüller en spreker moeten het hierover eens kunnen
worden; het is geen quaestie van inzicht, maar van berekening
en beiden willen zij het beste voor die menschen. Spreker
wil niet zeggen, dat Burgemeester en Wethouders hierover
praeadvies zullen uitbrengen, na advies van de Commissie
van Overleg ingewonnen te hebben.
De heer Schüller verzoekt dan het College praeadvies op
sprekers voorstel uit te brengen, na overleg gepleegd te
hebben met de Commissie van Overleg.
De heer Goslinga stelt dan voor, het voorstel van den
heer Schüller aan te houden; dan krijgt de Raad daarover
een nota met inlichtingen en dan kan de heer Schüller nagaan
of hij zijn voorstel wil handhaven of niet.
Wordt zonder hoofdelijke stemming besloten het voorstel van
den heer Schüller aan te houden in afwachting van een door
Burgemeester en Wethouders toegezegde, aan den Raad uit
te brengen nota ter zake.
Volgnr. 193 wordt zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
De volgnrs. 194 tot en met 215, volgnr. 216 uitgetrokken
op 600.— in verband met het verschijnen in 1931 van een
nieuw adresboek, en de volgnrs. 217 tot en met 243 worden
achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 244, luidende: y>Belooning van
de inspecteurs, dienaars en verdere beambten van politie
mitsgaders van de veldwachters329.077.
De heer Verweij zegt, dat onder dezen post 1.560.—aan
gevraagd wordt om 10 agenten te bevorderen tot brigadier,
waarvan het gevolg zal zijn, dat uitbreiding wordt gegeven
aan een stelsel, waarvan spreker inkrimping voorstaat. Bij de
politie kent men op het oogenblik naast de agenten, die
tijdelijk worden aangenomen, agenten tweede klasse, eerste
klasse, hoofdagenten en door aanneming van dit voorstel
zullen daar nog ingeschoven worden brigadiers.
Op grond hiervan heeft spreker overwegend bezwaar tegen
het toestaan van dit bedrag. De politiebonden, wier oordeel
spreker ingewonnen heeft, staan unaniem op het standpunt,
dat uitbreiding van dit stelsel niet in het belang van het
corps moet worden geacht. Dat desalniettemin enkelingen in
het corps meenen, dat aanstelling van een tiental brigadiers
niet zoo'n kwaad kan, geeft voor spreker niet den doorslag
en is voor hem niet zoozeer van beteekenis, dat hij daardoor
zijn algemeene principe, dat voor dezen min of meer gelijk-
waardigen arbeid meerdere rangen worden ingesteld, dieniet
strikt noodzakelijk zijn, laat varen.
Spreker meent, dat indien de salarissen van de agenten en
van het corps in het algemeen te laag zijn, men beter doet
met die salarissen in het algemeen te verhoogen, dan zijn
toevlucht te nemen tot maatregelen, welke spreker niet in
het belang van het corps acht.
De heer Elkerbout zegt, dat hij zich de vraag heeft gesteld,
of het niet mogelijk is het aantal klassen te verkleinen.
De Voorzitter zegt, dat de kwestie van het klassenstelsel
en de afschaffing van den brigadiersrang thans niet aan de
orde is. Deze rang bestaat eenmaal en voorzoover er aan
leiding zou zijn dien rang op te heffen, zou daarover t. z. t.
een afzonderlijk debat gevoerd kunnen worden.
Thans wordt alleen gevraagd in het belang van het corps
voor eenige verdienstelijke agenten van politie, die door toevallige
omstandigheden geen kans hebben bevorderd te worden tot
hoofdagent, eenigszins betere vooruitzichten te openen.
De leeftijden van de thans aanwezige hoofdagenten zijn van
dien aard, dat er voor de anderen weinig kans is tot dien
rang op te klimmen. Dit achten de commissaris en spreker
een bezwaar, waaraan zij trachten te gemoet te komen door
het toekennen van een verhooging voor langdurigen dienst,
welke anders met de bevordering van de agenten tot hoofd
agent zou zijn beloond.
De heer Elkerbout vraagt, of het niet in de bedoeling ligt
deze zaak binnenkort door de commissie ad hoe te laten
bezien. Waarom moet dan thans een nieuwe post van 1.560.—
worden aangevraagd?
De Voorzitter zegt, dat later de zaak opnieuw in de
commissie ad hoe kan ter sprake komen. Dit neemt niet weg,
dat ze voortdurend door spreker bekeken is en dat spreker
niet alleen nu, maar ook over een jaar zich tegen de af
schaffing van het klassenstelsel zal verklaren. Spreker zal
zooveel mogelijk bezwaren daartegen inbrengen, aangezien hij
de afschaffing ervan niet in het belang van de politie acht.
De mogelijkheid, dat later de klassen afgeschaft zullen worden,
is echter voor spreker geen reden om thans niet de ge
legenheid te scheppen, die spreker nu wenschelijk acht.
De heer Romijn zegt, dat dit punt ook bij de salaris
commissie aanhangig is en spreker vindt het niet erg van
referentie tegenover die commissie getuigen, wanneer men,
terwijl zij zich beijvert zoo spoedig mogelijk met een rapport
te komen, ten aanzien van een onderwerp, dat daar aan
bangig en in studie is, een Raadsbesluit neemt, dat dwars
door het werk van de commissie heengaat. Wanneer daarvoor
speciale redenen zijn, is dat iets anders, maar het is ver
standiger eerst af te wachten, wat daaromtrent door de
salariscommissie naar voren zal worden gebracht.
De heer Parmentier acht de meening van den heer Romijn
onjuist. Die rang bestaat op het oogenblik; of hij volgens
een mogelijk voorstel der salariscommissie afgeschaft zal
worden, heeft met het onderhavige voorstel op zich zelf
niets te maken.
De heer Romijn zegt, dat bij de Gemeentesecretarie alle
promoties opgehouden zijn juist met het oog op het rapport
van de salariscommissie; bij de politie wil men deze promoties,
want dat is het toch, wel door laten gaan en nu ziet spreker
niet in, waarom onderscheid moet gemaakt worden tusschen
het geheele Secretariepersotieel en deze toevallige agenten.
De Voorzitter stelt dezen maatregel voor, omdat hij dien
in het belang van het politiecorps noodig acht.
De heer Bergers is het met den Voorzitter eens en acht
dit een vergoeding voor die agenten, die niet in de gelegenheid
zijn hoogerop te komen.
De heer Verweij zegt, dat deze rang inderdaad bestaat en
in de salarisverordening genoemd wordt. Voorzoover spreker
bekend, is daarvan op het oogenblik geen gebruik gemaakt en
wanneer mettertijd deze rang afgeschaft zal worden is het
gemakkelijker, wanneer er geen brigadiers zijn; het is daarom
beter, nu niet die 10 agenten tot brigadier aan te stellen.
Spreker stelt daarom voor, dit volgnr. met ƒ1560.te
verminderen.
Het voorstel van den heer Verweij wordt verworpen met
18 tegen 12 stemmen.
Tegen stemmen de heeren van der Reijden, de Reede, Wil
brink, van Rosmalen, Parmentier, Wilmer, van Es, Donders,
Huurman, Bergers, Coster, van Tol, Meijnen, Tepe, Reimeringer,
Splinter, Goslinga en Bosman.
Vóór stemmen de heeren Zitman, Verweij, Groeneveld,
van Eek, Schüller, mevrouw Braggaarde Does, de heeren
Vallentgoed, van Stralen, Kooistra, de Waal, Koole en Romijn.
(De heeren Manders en Elkerbout hadden de vergadering
tijdelijk verlaten.)
Volgnr. 244 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Bij volgnr. 245 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming besloten
1°. den toeslag op het kleedinggeld van de inspecteurs van
politie en het personeel der recherche voor 1931 te bepalen
op 75%.
2°. de toelage aan het politiepersoneel, voorzoover dit in
het genot is gesteld van kleedinggeld, als tegemoetkoming
in de kosten van aanschaffing van schoeisel en beenkappen,
voor 1931 te bepalen op ƒ27.50.
Volgnr. 245, de volgnrs. 246 tot en met 258, volgnr. 259,
verhoogd met 50.volgnr. 260, verlaagd met ƒ200.en
thans als memorie uitgetrokken en de volgnrs. 261 tot en