114 VRIJDAG 23 JANUARI 1931. werp geinterviewd, zeide »non nova sed vetera" (ik heb toch niets nieuws verteld, het is van ouds zoo geweest). Terecht heeft de heer Vallentgoed de encycliek Rerum Novarum er bij gehaald en gezegd: dit is al 40 jaar oud. Die woorden zijn echter zoo oud als de Katholieke leer en zijn ook opgesloten in de woorden van Christus, waarnaar niet altijd wordt ge handeld: Gij kunt niet God dienen en den Mammon." In dit bezadigde en mooie betoog, dat veel meer indruk zal maken dan alle heftige betoogen, waarin niets gezegd wordt, wees de heer Vallentgoed op feilen, die aan de over zijde zouden bestaan en op der christenen schuld; wanneer die hun tijd gekend hadden, zou het socialisme zich niet uitgebreid hebben. Dit vond onmiddellijk bijval aan de over zijde; inderdaad is ook een aanklacht tegen de christenen, die hun geloof niet belijden, zooals dat behoort, op haar plaats; het geloof zonder de werken is een dood geloof. Maar naast die felle aanklacht tegen de christenen moet men in de eerste plaats de hand in eigen boezem steken en mag ook vanaf deze plaats een ernstig mea culpa beleden worden. Het is toch overal zoo, dat men niet geheel volgens zijn beginselen, volgens zijn ideaal leeft; aan ieder mankeert wat. Mevrouw Braggaar—de Does en de heer Vallentgoed heb ben spreker ruggegraat toegewenscht; spreker kan hen gerust stellen; hij heeft geen enkel verwijt gehooid over hetgeen hij hier gesproken heeft en hij behoeft dus geen ruggegraat te toonen. Mevrouw Braggaar ging iets verder en zeide: de stemming zal het uitwijzen. Daarmede bedoelt zij waarschijn lijk: sprekers stem, vermoedelijk ten aanzien van de voor stellen van den heer van Stralen, zal het uitwijzen, maar spreker behoeft het, om al wat hij hier gezegd heeft, nog niet eens te zijn met alle voorstellen van den heer van Stralen. De heer Kooistra heeft gezegd: schijn is anders dan werke lijkheid. Aan die orakeltaal van Delphi heeft spreker natuur lijk zeer weinig; hij denkt, dat de heer Kooistra bedoeld heeft, dat de schijn aan zijn eigen kant anders is dan de werkelijkheid. De heer Kooistra is tegen sprekers vierde voorstel, dat beoogt het doen verkrijgen van woningen in eigendom voor kleinere beurzen, omdat hij dat een vrijheids belemmering acht. Spreker gunt den arbeiders van harte die vrijheidsbelemmering en hoopt, dat zij allen nog eens in zulk een welstand mogen geraken, dat zij een eigen huis zullen krijgen. Spreker heeft ook van andere zijde dan van de S. D. A.P. wel sympathie met zijn voorstellen vernomen. De heer Wilbrink wil geen werk nalaten wegens de thans bestaande omstandigheden. Spreker wil iets verder gaan en zou juist meer werk willen scheppen om de omstandigheden. Dezelfde geest sprak hieruit evenwel toch ook. De heer de Reede vond in sprekers eerste voorstel zeer veel goeds. De heer Bosman, die de loonpolitiek verdedigde en de oorzaken van de malaise aanwees, heeft dat, naar de heer Donders zei, zeer naar diens smaak gedaan. De heer Donders merkt op, dat hij dit absoluut niet gezegd heeft. De heer Manders heeft uit den mond van den heer Donders opgeteekend: »Door den heer Bosman is naar mijn smaak de nadruk gelegd op de oorzaken, welke leiden naar de werkloosheid." De heer Donders merkt op, dat hij gezegd heeftin een naar mijn smaak belangwekkend betoog. De heer Manders zegt, dat volgens den heer Bosman de voornaamste oorzaak was: de overproductie in suiker, aard appelen, tarwe en petroleum. Spreker meent, dat het betoog van den heer Bosman niet juist is. De heer Bosman draaide in een cirkeltje rond. Als inderdaad onderconsumptie het noodzakelijk gevolg van over productie is, hoe is het dan mogelijk de malaise te herstellen door de loonen te verlagen, Waardoor immers de ondercon sumptie nog grooter wordt. De heeren Wilmer en Donders meenen, dat bij sprekers derde voorstel wordt uitgegaan van de gedachte, dat er gebrek geleden wordt. Spreker is inderdaad die meening toegedaan. Wel wordt er reeds veel tegen gedaan, maar men moet de maatregelen daartegen uitbreiden. Het toeval wilde, dat vijf minuten voor spreker zich van huis naar deze avondvergade ring begaf, hij bezoek kreeg van een werkloos arbeider. De man is volgens zijn verklaringen Nederduitsch-Hervormd, is niet aangenomen, krijgt bij dit Kerkgenootschap geen steun en waarschijnlijk ook niets van een andere richting, was zeven weken zonder werk geweest, had vijf weken niets gehad en twee weken 5.hij had den afgeloopen zomer 31. per week verdiend. Dezen zomer verkeerde hij door achter stallige schuld in zulke moeilijke fmancieele omstandigheden, dat hij geen contributie voor de werkloozenkas kon missen, waardoor hij geen uitkeering ontvangt. Spreker heeft 's mans naam genoteerd en heeft op zich genomen hem, op welke wijze dan ook, te helpen. De man heeft een huurschuld van 50.bij de Gemeentelijke Woningstichting, een fondsschuld van 40.bij den heer Hendriks. De Voorzitter acht het niet noodig, dat de heer Manders op al deze détails ingaat. De heer Manders zegt dit alleen te doen om aan te toonen, in welke benarde omstandigheden de man verkeert. De Voorzitter geeft den heer Manders in overweging daarbij dan geen namen te noemen. De heer Manders zegt, dat hij dit deed voor de mogelijk heid van controle en dat het toch zeer zeker geen smet werpt op de genoemden, bij wie de schulden ontstaan zijn. Bij den melkboer heeft hij ƒ2.schuld, bij den bakker ƒ5.bij den kruidenier 12.van zijn schoonzuster heeft hij f 57.50 geleend, van zijn vader ƒ6.en van zijn andere schoonzuster ƒ9.van Maatschappelijk Hulpbetoon krijgt hij maar f 5.steun per week. Dat acht spreker nu fout. De heer Goslinga zegt, dat de heer Manders dat nog niet beoordeelen kan. De heer Manders stelt ook vooropals het zoo is. Spreker heeft dit gehoord, 5 minuten vóórdat hij weer hierheen moest en heeft het dus niet kunnen onderzoeken; de man had echter inderdaad, zooals de heeren opmerken, een betrouw baar gezicht en spreker heeft hem dan ook gevraagd morgen terug te komen. Spreker hoort echter van alle kanten, dat er heel nare omstandigheden zijn, waarin niet zoo maar voorzien kan worden; daarom moet de steunregeling zoodanig worden herzien, dat dergelijke dingen niet meer kunnen voorkomen. De heer Goslinga zegt dat de Raad daar niets aan kan doen. Maatschappelijk Hulpbetoon steunt naar eigen inzicht en niet naar dat van den Raad. De heer Manders vraagt, waarom die man geen werkloozen- steun kan krijgen. Lie heer Goslinga Hij is niet georganiseerd. De heer Manders vraagt, of dat dan ook weer een misdaad is. Mag dat ook niet? Kan dit niet veroorzaakt zijn door de omstandigheden, die spreker genoemd heeft? Daartegen moet iets gedaan worden. Spreker heeft niet gezegd, dat de heer Splinter te hard werkte; hij weet, dat de heer Splinter hard werkt en hoe boos spreker zich daarjuist ook te zijnen opzichte gemaakt heeft, daartegenover mag wel weer een woord van waardeering staan, voor hetgeen deze Wethouder gedaan heeft. Elk lid van de Commissie van Fabricage zal erkennen, dat de voor zitter niet bij de pakken neerzit, maar werkelijk zijn best doet om alles voor elkaar te krijgen. Spreker heeft met zijn uitdrukking, die niet persoonlijk was, dat er misschien te hard gewerkt is, bedoeld, dat er in den zomer te veel werken uitgevoerd zijn, die men misschien nog beter in voorraad had kunnen hebben, nu de werkloosheid wat grooter is. Dit is geen verwijt, want dit is allemaal nakaarten, achteraf praten; echter is dit wel iets om in het vervolg aandacht aan te schenken. Daarom zou spreker zoo gaarne zien, dat aan de in zijn eerste voorstel bedoelde commissie die opdracht gegeven werd; er is een Commissie van Fabricage en een van Werkverschaffing en dit voorstel houdt niet in, dat dit een nieuwe commissie zou moeten worden. De Voorzitter heeft het een rem te meer genoemd, waardoor het moeilijker zou gaan, maar spreker wil dit juist vergemakkelijken. Wel is waar is er een Commissie van Fabricage en een Commissie voor de Werkverschaffing, die beide deze zaak behartigen, maar spreker zou gaarne willen, dat b.v. de Com missies samen vergaderden, waardoor het aantal vergaderingen zou verminderen. Als een voorstel eerst naar de Commissie voor Werkverschaffing moet en vervolgens naar de Commissie van Fabricage, duurt het langer. De heer Splinter merkt op, dat men van de Commissie voor de Werkverschaffing nooit iets hoort. De heer Manders acht dit niet goed. Naar aanleiding van wat de heer Tepe over de commissie ad hoe en de loonen en salarissen heeft gézegd, verklaart spreker, dat hij heusch niet zal zeggen, dat de loonen onrecht-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 14