VRIJDAG 23 JANUARI 1931.
113
Wat betreft de wachttijdenregeling in voorstel No. 14c be
doeld, in normale omstandigheden is de strekking daarvan
zeer goed. Spreker antwoordt den heer Wilbrink op zijn
desbetreffende vraag, dat hij het billijk acht, dat een stucadoor,
die b.v. f 45.per week verdiend heeft, een wachttijd door
maakt, maar niet allen, die voor steun in aanmerking komen,
hebben 45.per week verdiend. De Wethouder heeft ten
aanzien van dit punt gezegd, dat deze wachttijdregeling
practisch buiten werking is en dat zij niet wordt toegepast
in gevallen, waarin dadelijke hulp vereischt wordt. Dit is
voor spreker voldoende.
Wat betreft voorstel No. 146 refereert spreker zich aan het
door den heer van Tol gesprokene.
Nu de heer van Stralen zijn voorstel inzake den Leidschen
Hout gewijzigd heeft, heeft spreker geen bezwaar daar voor
te stemmen; spreker ziet in dezen tijd van werkloosheid in
den Leidschen Hout wel een mogelijkheid tot werkverruiming;
afgezien daarvan acht spreker den Leidschen Hout toch een
zeer kostelijk goed, van de uitvoering waarvan men nooit
spijt zal hebben.
De heer Bergers geeft als zijn jarenlange ervaring te kennen,
dat de menschen, voor wie mevrouw Braggaarde Does het
opneemt in haar pleidooi voor een gemeentelijk tehuis voor
ouden van dagen, juist bijzonder slecht willen naar een tehuis
voor ouden van dagenmeermalen vroegen dergelijke menschen,
die toch in armoede en kommervolle omstandigheden leefden,
om hen toch maar in hun eigen boeltje te laten, omdat zij
graag eigen baas bleven. Tenslotte moest men daarvoor dan
zwichten. Wie het kan bekostigen, zoekt een tehuis naar zijn
stand, waar zij betalen wat zij kunnen missen. Zulk een ge
meentelijk tehuis zou dus niet spoedig bevolkt zijnstichting
daarvan zou dus geen doel hebben. Bovendien zou, wanneer
die menschen den leeftijd hadden en ook overigens in de
termen vielen om in een tehuis te gaan, de steun van het
armbestuur dan moeten ophouden, omdat zij dan naar het
Armenhuis kunnen; dan zouden die menschen, die hun vrijheid
willen behouden, tegen hun zin in een tehuis geplaatst
worden; dat zal de bedoeling toch niet zijn.
Wat de levensmiddelen voorziening betreft, de heer van Eek
heeft al genoeg gehoord, dat Leiden niet duurder is dan
Amsterdam. Ten aanzien van het vleesch krijgen de menschen
hier de fijnere deelen van den achtervoet, terwijl men in
Amsterdam voor hetzelfde geld maar lappen en kort vleesch
krijgt.
De heer Romijn heeft zoo juist uiteengezet, dat uitvoering
van werken in eigen beheer niet anders beteekent dan uitbrei
ding van het gemeentepersoneel en van het ambtenarencorps,
dus vergrooting van den bevroren of vasten post, die jaarlijks
op de begrooting terugkomt.
Spreker kan zich met dezen post vereenigen, als daarvoor
bijzondere redenen gelden. Hij gaat echter niet accoord
met onnoodige uitbreiding van het aantal ambtenaren en
werklieden.
De werkloozen hebben er niets mee te makenhet is in
het geheel geen werkloozenbestrijding, maar alleen verplaatsen
van werk.
Aan de eene zijde worden de personen door de gemeente
aangenomen, maar aan den anderen kant worden ze ontslagen
door de particulieren.
De heer Zitman: En dat zijn dan uitzuigers.
De heer Bergers zou, als hij naar alles luisterde, bijna
gelooven, dat er buiten de S. D. A. P. geen goede menschen
meer zijn, doch alleen uitzuigers en dergelijke. Spreker is
er echter van overtuigd, dat buiten de S. D. A. P. vele goede
menschen zijn, die kunnen helpen het gemeentebestuur in de
goede richting te leiden en niet in de richting, welke de
S. D. A. P. begeert.
Spreker heeft geen antwoord gekregen op zijn opmerkingen
over de groote gezinnen, maar heeft wel gehoord, dat bij den
woningbouw ter dege met hen rekening zal worden gehouden.
Spreker blijft de zorg voor de groote gezinnen in de aan
dacht van Burgemeester en Wethouders aanbevelen.
De heer Manders wenscht in de eerste plaats iets te zeggen
over het verwijt van den heer Schüller aan het adres van
den Wethouder van Onderwijs, dat deze niet veel anders doet
dan voorstellen indienen om R. K. instellingen te bevoordeelen
ten einde daardoor het geld te laten terecht komen in de
zakken van de Roomsch-Katholieken om daarmee al wat niet
Katholiek is te bestrijden. De heer Schüller kan door niets
anders tot dit verwijt gekomen zijn dan door een uitgesproken
anti-papisme. Wel is waar heeft de heer Schüller later ge
tracht het te verzachten, maar indien hier van iets anders
dan anti-papisme sprake zou zijn, had hij later de uitdrukking
over het geld, die hij op papier gesteld had en die orinoodig
den indruk wekte, dat iets niet op eerlijke en billijke wijze
plaats had, wel teruggenomen.
Het heeft spreker nog sterker gefrappeerd, dat de geheele
sociaal-democratische fractie zich met het standpunt van den
heer Schüller vereenigt. Indien zij dat niet doet, had de heer
Groeneveld zeker een rectificatie gegeven, zooals hij dit getracht
heeft te doen van iets, dat de heer van Stralen, die niet meer
aan het woord kwam, had gezegd.
Indien er iemand is, die niet het recht heeft dit standpunt
ten opzichte van den Wethouder van Onderwijs in te nemen,
is het de heer Schüller, want partijdiger dan de heer Schüller
kan men onmogelijk zijn.
In de kostbare annalen van de vergadering van 11 Juli 1930
van de Commissie van Fabricage leest spreker:
»Spreker (Deze spreker en de spreker van het oogenblik
zijn dezelfde) stelt er prijs op te verklaren, dat de heer K.
niet Roomsch-Katholiek is."
Er was n.l. een vacature bij een der bedrijven, die onder
Fabricage ressorteeren; bij de verschillende sollicitanten was
er een, waar een luchtje aan was; die had heel wat misdaan
en had veel op zijn kerfstok; het ergste was nog, dat hij zoo
brutaal geweest was dit zelfs in zijn sollicitatie nog te ver
melden, en daarin n.l. mede te deelen, dat hij Roomsch-Ka
tholiek was. Spreker verdedigde dien sollicitant echter op grond
van zijn qualiteiten en niettegenstaande zijn groote, genoemde
gebrek, had hij zeer goede qualiteiten en getuigschriften.
Spreker vond ook wel steun bij anderen, totdat op een gegeven
oogenblik sprekers linkerbuurman, de heer Schüller, zich tot
zijn linkerbuurman overboog en dien wat in het oor fluisterde.
Sindsdien was de stemming gedraaid; de linkerbuurman van
den heer Schüller had de misdaden van dien sollicitant ver
geten; dat moest nog eens even voor den dag gebracht worden.
Die sollicitant kwam er vanzelfsprekend niet! Bij zulk een
mentaliteit gevoelt spreker zich in de Commissie van Fabricage
allerminst op zijn plaats.
De heer Schüller moet nu blijven zitten en geen afspraakjes
gaan maken met den Wethouder van Fabricage, en knipoogjes
wisselen, dat is toen ook van die zijde gegeven; dit bewijst
genoeg.
Het gevolg is dan ook dat, terwijl 22% van de bevolking
Roomsch-Katholiek is, ongeveer 14 van de ambtenaren
Roomsch-Katholiek is, aan wie in totaal 12 van de salarissen
uitgekeerd wordt. Zij hebben nog lang hun portie niet.
Spreker hoopt, dat te dien opzichte in de Commissie van Fa
bricage een andere geest zal gaan heerschen. Iemand heeft
spreker eens gevraagd, of hij naar een vacature zou sollici-
teerenspreker heeft daarop geantwoordals U er goed voor
is, solliciteer dan; als U er uitstekend voor geschikt is, solli
citeer dan zeker, maar is U Roomsch-Katholiek, doe het dan
maar niet. Dat moet eruit en spreker vraagt iedereen daaraan
mede te helpen, want spreker gelooft nooit, dat de fractie van
den heer Schüller het standpunt, dat deze daar heeft inge
nomen, zal verdedigen. Die mentaliteit in de Commissie van
Fabricage staat spreker allerminst aan. Daarbij komtnog.dat
spreker van den Voorzitter van de Commissie van Fabricage,
bij de verdediging van een onderwerp, waarvoor deze blijkbaar
geen zakelijke motieven naar voren kon brengen, te hooren
krijgt, zooals in de zitting van 2 September 1930:
»dat hij van de behoeften van het scheepvaartverkeer ten
opzichte van de doorvaartwijdte van bruggen niet zoozeer op
de hoogte zijnde, zich door verschillende deskundigen op dit
gebied heeft laten voorlichten en nu wil hij wel verklaren,
dat hij aan het oordeel van die deskundigen meer waarde
hecht dan aan dat van den heer Manders."
Het is echter volgens art. 7 van de verordening de taak
van de Commissie van Fabricage en dus van ieder lid indivi
dueel van advies te dienen en dan moet over een advies van
een lid der Commissie van Fabricage aan den Voorzitter dier
Commissie niet zoo smalend gesproken worden.
Spreker gebruikt uit zichzelf alleen zakelijke motieven. In
dien echter de heer Splinter persoonlijk wordt, doet spreker
dat ook. Die persoonlijke zaken gaan veel verder dan den
Raad. Degenen, die sprekers werk kennen en daarover kunnen
oordeelen (de eenige lichtzijde is, dat de heer Splinter erkent
het niet te kunnen) zullen daarover een ander oordeel laten
hooren.
Het standpunt, dat de heer Reimeringer tegenover de
leden zijner commissie inneemt, is toch wel veel nobeler,
waar deze zoo juist mededeelt, dat hij dankbaar geprofiteerd
heeft van de adviezen van den heer Koole.
Indien men het niet met iets eens is, laat men dan niet
doen, zooals de heer Splinter doet.
Van verschillende zijden heeft men sympathie betuigd met
sprekers thans ingediende voorstellen. Om die sympathie was
het spreker bij de indiening niet te doen, maar wel om het
geen er in voorgesteld wordt en aan de uitvoering waarvan
spreker zooveel zal medewerken als in zijn vermogen ligt.
Spreker zou hier de woorden van monseigneur Kordac,
kunnen aanhalen, die voor de tweede maal over dit onder-