112
VRIJDAG 23 JANUARI 1931.
doen zij dit niet van ganscher harte, ook aan voorstellen, die
verder gaan, zullen zij hun steun niet onthouden.
Belastingverlaging is toch het eenige middel om althans
gedeeltelijk het doel te bereiken, waarop het streven der
sociaal-democraten is gericht geweest, zoolang zij deel uit
maken van den Leidschen Raad, namelijk de vermindering
van den belastingdruk voor de ingezetenen met kleine in
komens (arbeiders en anderen). De reserves en de te wachten
nieuwe financieele regeling met het Rijk maken een stevige
verlaging van den belastingdruk politiek verantwoord."
De sociaal-democraten hebben dus toen heelemaal niet
verborgen, dat zij er niet zoo warm voor waren. Van iets
geheimzinnigs is evenmin sprake.
Nu is er iets gebeurd, dat niemand heeft kunnen voorzien;
de nieuwe financieele regeling tusschen Rijk en gemeenten is
f 246.000.— tegengevallen. Achteraf gezien zou het misschien
verstandiger zijn geweest die belastingverlaging niet zoover
door te voeren, maar op dat oogenblik was stemmen vóór het
voorstel van de heeren Huurman, Spendel en de Reede
politiek volkomen te verantwoorden; een politieke manoeuvre
was daarbij niet betrokken.
De heer Koole apprecieert de goede bedoelingen van den
heer Reimeringer, die spreker dank bracht voor zijn werk
voor het badhuis in het Zuiderkwartier, doch spreker wijst
dien dank van zich omdat hij meent, niet te zijn de deskun
dige, maar zoo noodig met practische inzichten de deskundigen
in te lichten. Aanleiding daartoe was, dat de gemeente voor
het badhuis aan de van der Werffstraat, dat 135.000.—
gekost heeft, thans na 9 jaren niet meer dan f 60.000.— naar
schatting zal terugkrijgen. Omdat inwendig alles is ver
nieuwd, is thans het Badhuis bruikbaar, het is door een on
deskundig bouwer gemaakt, die roffelwerk geleverd heeft;
wanneer Wethouder Splinter toen Wethouder was geweest,
gezien het badhuis »de Eeudracht", dat onder toezicht is
gebouwd van den heer Splinter, zou dergelijk knoeiwerk niet
voorgekomen zijn. Het is sprekers plicht als Raadslid de ge
meente niet den tweeden keer de dupe te laten worden van
een ondeskundig en niet bruikbaar badhuis, waardoor grootere
uitgaven gevoteerd moeten worden.
Het antwoord van den heer Tepe heeft spreker niet geheel
bevredigd; wel dat ten aanzien van den verbouw van de
U.L.O.-school, maar niet dat betreffende de school aan den
Zuidsingel. Wanneer een bijzondere school dergelijke lokalen
had, zou zij onmiddellijk verzoeken om daarin verandering te
brengen. Spreker heeft een onderzoek ingesteld; het licht
valt links door de ramen, waardoor men een scheidingslijn
op het bord krijgt, zoodat een schaduw ontstaat; de kinderen
krijgen daardoor ontzettende hoofdpijn, De Wethouder zegt
een driejarig plan te hebben, spreker hoopt, dat hij de ver
bouwing in zijn plan zal kunnen verwezenlijken en er spoedig
aan deze lokalen verbetering kan worden aangebracht.
Het antwoord, dat spreker heeft gekregen in zake het open
stellen van de zweminrichtingen op Zondagmorgen, was voor
de zwemsportliefhebbers niet erg vleiend. Bovendien klonk er
een toon in van den bovenmeester, want de Voorzitter zeide,
dat spreker het volgend jaar maar eens met zijn verzoek
moest terugkomen, omdat er dan wellicht motieven aanwezig
zullen zijn om het in te willigen. Waar spreker de afdeelingen
der begrooting, welke hij namens zijn fractie moest behan
delen, met ijver en aandacht heeft bestudeerd, was het voor
hem eenigszins grievend een dergelijk antwoord te ontvangen.
De Voorzitter zegt, dat het College eens in de vier jaren
zijn politiek vaststelt en dat hij daarom aan den heer Koole
in overweging heeft gegeven het volgend jaar zijn verzoek
nog eens te herhalen, omdat er dan een nieuw College van
Burgemeester en Wethouders en een nieuwe Raad is.
De heer Koole hoopt, dat het verzoek om de zweminrich
tingen op Zondagochtend open te stellen alsnog zal worden
ingewilligd.
De Voorzitter stelt namens Burgemeester en Wethouders
voor het volgende voorstel als spoedeischend in behandeling
te nemen:
Voor het maken van den bovenbouw met bewegingsinrich
tingen voor de brug over het Galgewater, tot den bouw
waarvan Uwe Vergadering op 2 September 1930 besloot, is
dezerzijds aan een 9-tal daarvoor in aanmerking komende
fabrieken prijsopgave gevraagd. Van de ingekomen inschrij
vingen is wat de eigenlijke bouwconstructie betreft de in
technisch en financieel opzicht meest aannemelijke die van
de N.V. F. Kloos en Zonen's Werkplaatsen te Kinderdijk,
en wel voor een bedrag van 19.825.—Voor het bewegings-
werk is dit de inschrijving van de N. V. Haarlemsche Machine
fabriek voorheen Gebr. Figee te Haarlem, voor ƒ7.955.
In verband hiermede geven Burgemeester en Wethouders,
in overeenstemming met de Commissie van Fabricage, Uw
Vergadering in overweging het maken van den bovenbouw
met bewegingsinrichtingen voor de te bouwen nieuwe brug
over het Galgewater ondershands op te dragen, wat de eigen
lijke bouwconstructie betreft aan de N.V. F. Kloos en Zonen's
Werklaatsen te Kinderdijk voor een bedrag van 19.825.
en wat de bewegingsinrichtingen aangaat aan de N.V. Haar
lemsche Machinefabriek voorheen Gebr. Figee te Haarlem
voor een bedrag van ƒ7.955.een en ander overeenkomstig
de desbetreffende »prijsopgave" met teekening.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming tot
dadelijke behandeling besloten.
De heer van Stralen vraagt of Burgemeester en Wet
houders hebben overwogen, dat bij het gunnen van dit werk
aan firma's buiten de stad het gevaar, dat daarbij weinig
Leidsche arbeiders tewerkgesteld worden, zeer groot is, omdat
in den regel de onderdeelen van dien bruggenbouw worden
vervaardigd op de fabriek van den inschrijver en dus de
Leidsche metaalbedrijven, waar groote slapte heerscht, er niets
aan hebben.
De Voorzitter antwoordt, dat Burgemeester en Wethouders
na rijpe overweging tot de conclusie zijn gekomen, dat het
in dit geval beter was deze gunning aldus voor te stellen.
Zij hebben spoed betracht, omdat dan voortgang kon worden
gemaakt met de aanbesteding van den onderbouw der brug,
welke voor de Leidsche arbeidskrachten veel meer belovend
is dan de bovenbouw.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
De Voorzitter verzoekt den leden er rekening mede te
houden, dat hij vanavond zal voorstellen zoo lang mogelijk
met de tehandeling der begrooting door te gaan, in de hoop,
dat die behandeling vanavond nog gereed zal komen.
De Voorzitter schorst hierop de vergadering tot des avonds
te 8| uur.
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering op
Vrijdag 23 Januari 1931, des avonds te 8| uur.
Thans is afwezig de heer Kuivenhoven.
Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de
begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor
den dienst 1931.
De heer Donders zegt, dat hij, ondanks de opmerkingen,
welke de heer van Eek over sprekers betoog heeft gemaakt,
volkomen blijft persisteeren bij hetgeen hij in eerste instantie
heeft gezegd. Later zal spreker wellicht nog wel eens ge
legenheid vinden zijn standpunt nader te verduidelijken.
Alvorens nu zijn definitieve houding tegenover de voor
stellen van den heer van Stralen mede te deelen, wenscht
spreker eerst een misverstand uit den weg te ruimen.
De heer van Stralen heeft spreker in den mond gelegd,
dat de financieele gevolgen, welke aan de voorstellen van
den heer van Stralen zijn verbonden, spreker niet zullen
weerhouden voor die voorstellen te stemmen.
Spreker heeft echter gezegd, dat de financieele gevolgen,
aan de voorstellen van den heer van Stralen verbonden, voor
hem geen reden zijn tegen die voorstellen te stemmen. Dit
is geheel iets anders en houdt in, dat er voor hem wel
andere redenen kunnen zijn om tegen die voorstellen te
stemmen.
Spreker heeft toen dan ook onmiddellijk eraan toegevoegd,
dat tegen de meeste voorstellen voor hem twee bezwaren
gelden, nader door hem ook aangeduid, die het hem van
meet af aan onmogelijk maakten er voor te stemmen. Ten
aanzien van drie voorstellen, merkte spreker op, gelden die
bezwaren z. i. niet, althans niet in zoo'n sterke mate. Daar
tegenover heeft spreker dan ook een afwachtende houding
aangenomen, in afwachting van het antwoord van den Wet
houder. In de eerste plaats was dit het geval ten aanzien
van het voorstel No. 14. De ratio van de steunregeling in dit
voorstel bedoeld is een prikkel tot werken te behouden door
de invoering van een tweede norm. Die ratio is nu nog goed,
maar de bijzondere omstandigheden van het oogenblik brengen
mee, dat thans velen, bij wie die prikkel geenszins is ver
flauwd, toch buiten hun schuld werkloos blijven. Voor dezulken
is inwerkingtreding van de tweede norm onbillijk.
Volgens de mededeeling van den Wethouder echter is die
tweede norm voor zulke menschen reeds buiten effect gesteld;
op grond daarvan is het voorstel van den heer van Stralen
overbodig geworden.