110
VRIJDAG 23 J
ANUARI 1931.
ziet spreker aankomen dat, als hij niet op zijn qui-vive is,
er weer een koop zal worden gesloten met deze Maatschappij.
Wanneer de zaak eenmaal is afgedaan, is het niet zoo heel
gemakkelijk er op terug te komen en spreker zal dus waak
zaam blijven. Op den duur zal de zaak echter niet goed
blijven functionneeren.
De sociaal-democraten hebben hun voorstellen elk jaar met
degelijke argumenten verdedigd; scherpe aanvallen zijn op
hen gericht, doch hun voorstellen zijn met geen enkel steek
houdend argument bestreden of weerlegd, doch zijn met
niets zeggende argumenten, dikwijls op kleineerende wijze,
behandeld en beoordeeld door de rechtsche Raadsmeerderheid,
die niet vraagt of een voorstel goed is, maar er tegen is,
omdat het van de S.U.A.P. is. De heer van Eek zeide reeds:
oogenschijnlijk hebben wij hier den strijd verloren, doch onze
beweging en ons kiezerscorps worden vergroot. Al hebben de
sociaal-democraten de zaak in het belang der arbeidersklasse
thans verloren, binnenkort ontmoeten zij de andere partijen
op een ander terreindan zullen zij opnieuw met al hun
kracht den strijd tegen de reactie aanbinden; zij zullen zich
in dezen strijd werpen met een élan en een geestdrift als
nooit te voren.
Voor spreker staat vast, dat eenmaal de dag zal aanbreken,
dien de heer Oudegeest in de volgende regelen beschreef:
»Als onder armoe en zware druk
Als na verdrukking en ellend
Het Volk zijn meesters henen zendt
Dan komt het vol geluk."
Heil het Socialisme!
De heer Groeneveld zegt, dat het met de N.V. Thermo-
Chemische Fabrieken, waarmede een overeenkomst was aan
gegaan tot het vernietigen van afgekeurd vleesch, wel eenigszins
was mis gegaan, gelijk spreker indertijd reeds voorspeld had,
maar dat het College aan die onderneming uitstel had verleend
van de bepaling dat, indien vóór Januari 1930 deze over
eenkomst niet tot uitvoering zou zijn gekomen, het contract
zou zijn vervallen. Spreker begrijpt niet hoe uitstel kan worden
verleend, terwijl het contract geheel vervallen is; voorzoover
spreker bekend, heeft de Raad niet besloten, dat contract te
verlengen ot te vernieuwen; spreker zou wel eens willen
weten op grond van welk Raadsbesluit door Burgemeester en
Wethouders aan die fabriek nitstel is verleend; hij heeft dat
nog niet kunnen vinden. Burgemeester en Wethouders zijn
ten eenen male onbevoegd uitstel te verleenen; het contract
is vervallen en als het College wat anders wil, moet het maar
met een voorstel bij den Raad komen.
De heer Reimeringer zegt, dat dit misschien ook wel ge
beuren zal.
De heer Groeneveld zegt, dat er toch in elk geval reeds
uitstel is verleend; de Wethouder heeft den Raad genegeerd,
zooals wel eens meer is gebeurd.
Uit de mededeeling van den Wethouder omtrent de samen
stelling der commissie voorde politiebrandweer blijkt, dat daarin
niemand zit, die op het gebied van politiebrandweer deskundig
kan worden genoemd; het zijn allen willekeurige personen,
spreker twijfelt er niet aan, met groote bekwaamheden, maar
een deskundige commissie is het in geenen deele. Waarom
heeft men dan hiervoor niet een Raadscommissie benoemd;
dat was onder deze omstandigheden veel beter geweest.
Vroeger heeft het College steeds sprekers aandrang tot
uitbreiding van het aantal opleidingsscholen voor U. L. O. en
gymnasium en H. B. S. bestreden, omdat die scholen niet
noodig zouden zijn, maar thans is men tenminste zoover ge
komen, dat de Wethouder van Onderwijs erkend heeft, dat
die scholen wel noodig waren, maar dat het niet zoo een
voudig is daarin verandering te brengendat eischt een zeer
langdurige voorbereiding en zeer veel tijd. Spreker twijfelt
daaraan natuurlijk geen oogenblik, hoewel hij niet kan inzien
dat aan de omzetting van een school voor eindonderwijs in
een opleidingsschool voor U. L. O. zooveel moeite verbonden
is; hij geeft evenwel toe dat er een en ander voor gedaan
moet worden, maar toch heeft hij er bezwaar tegen, dat in
die zaak niet is voorzien, althans niet zeer binnenkort wordt
voorzien. Dergelijke dingen komen toch stellig niet uit de
lucht vallen, maar groeien; dat gebrek aan scholen ontstaat
niet ineens; dat moet een College toch zien aankomen en dan
moet het bijtijds maatregelen nemen, noodig om dat gebrek
aan scholen, als het er eenmaal is, op te vangen. Dit is
blijkbaar nagelaten; men begint er blijkbaar pas aan, als het
tekort er eenmaal is; dan is het te laat.
De Wethouder had dit tekort, beter nog dan spreker, ook
kunnen zien aankomen.
De Wethouder staat niet geheel afwijzend tegenover stichting
van een schoolbioscoop.
De Wethouder deelde mede, dat Burgemeester en Wet
houders geen schoolbioscoop in het leven willen roepen, omdat
er tegenwoordig eenvoudige filmtoestellen zijn, welke in de
toekomst wellicht ook in de school zelve kunnen worden
gebruikt. Spreker heeft tegen het gebruik van die toestellen
en het inrichten van een schoollokaal als bioscooplokaal geen
bezwaar; alleen vreest hij, dat het erg duur wordt, omdat
het huren van filmen veel geld kost en men op die manier
altijd maar een klein aantal leerlingen tegelijk kan bereiken,
wat de exploitatie van de filmen duur maakt.
De Wethouder wil eens de ontwikkeling van die kleine
toestellen afzien, maar waar deze blijkbaar nog niet geheel
geschikt zijn voor het geven van bioscopisch onderwijs in de
school, ziet spreker niet in waarom men niet alvast zal
beginnen met het inrichten van een schoolbioscoop, want dan
behoeft er op niets te worden gewacht. Blijken later die
kleine toestellen in de school te kunnen worden gebruikt,
dan kan men dien weg opgaan. Spreker heeft den indruk,
dat de Wethouder meereen kapstok heeft gezocht en gevonden
om de zaak aan op te hangen en men langen tijd van dat
bioscopisch onderwijs niets zal hooren.
De heer Tepe zegt, dat de heer Groeneveld geheel negeert
het bezwaar, dat hij tegen de schoolbioscoop heeft aangevoerd,
n.l. dat het onderwijs er zoozeer door wordt gedesorganiseerd,
omdat de leerlingen naar een centraal punt moeten worden
getransporteerd.
De heer Groeneveld doet opmerken dat, zooals het vroeger
was geregeld, de kinderen eens in de zes weken naar de
schoolbioscoop gingen, zoodat hij niet kan aannemen, dat
daardoor het onderwijs zou worden ontwricht.
De heer Tepe zegt, dat de heer Groeneveld de kinderen
ook wil laten zwemmen en dat het onderwijs toch niet mag
worden gedesorganiseerd.
De heer Groeneveld heeft er wel eenig bezwaar tegen, het
onderwijsprogramma met allerlei dingen te belasten. Het
onderwijs in lezen, schrijven en rekenen is in de eerste plaats
noodig en wat de kinderen daarvan meekrijgen in het leven,
als zij van de lagere school komen, is toch al veel te weinig,
maar naar sprekers meening kan het zwemonderricht worden
gegeven in plaats van het gymnastiek-onder wijs. In andere
plaatsen is het ook zoo geregeld.
Spreker geeft toe, dat de Wethouder zich zeer behoorlijk
heeft verontschuldigd wat betreft den langen duur van deze
zaak. Hij heeft medegedeeld dat hij advies had gevraagd aan
de vakorganisaties op onderwijsgebied en dat een van deze
hem had laten wachten van Februari tot 23 September.
Spreker keurt het ten sterkste af, dat die organisatie zoo
lang met het geven van een antwoord heeft gewacht, want
het lijkt op lijdelijk verzet. Otschoon spreker een voorstander
is van het plegen van overleg met de vakorganisaties, zou
hij, als iets dergelijks meer voorkwam, zulk een organisatie van
dat overleg willen uitsluiten.
Spreker komt verder tot de maximum-snelheid voor het
rijden met een auto. De heer Bosman is, evenals de Voor
zitter, een voorstander van een onbeperkte snelheid voor
auto's en hij vindt de menschen, die er anders over denken
antiek. Spreker heeft de eer tot die menschen te behooren,
maar hij is toch niet zoo erg antiek, want het is nog niet
zoo heel lang geleden, dat hij zelf heeft voorgesteld om de
maximum-snelheid van 15 K.M. per uur op 30 K.M. per uur
te brengen. Hij wil dus wel den goeden kant uit volgens den
heer Bosman. Er is toen een voorstel van den heer Spendel
aangenomen, dat de maximum-snelheid op 25 K.M. per uur
bracht. De heer Bosman vindt die snelheid te gering. Spreker
is dat niet met hem eens, want hij kan niet vinden, dat een
automobilist gedupeerd wordt, wanneer hij met een snelheid
van 25 K.M. per uur door de kom van de gemeente mag
rijden. De grootste doorsnede van de stad Leiden is 2, hoogstens
3 K.M., zoodat men bij die snelheid altijd in 5 minuten van
het eene uiterste van de stad naar het andere uiterste van
de stad kan rijden met een auto. De heer Bosman maakt zich
aan overdrijving schuldig, als hij beweert, dat daardoor het
leven voor een automobilist ondraaglijk wordt gemaakt.
In een onbegrensde snelheid ziet spreker een gevaar, omdat
er automobilisten zijn, die roekeloos en onder alle omstandig
heden met een te groote snelheid rijden. Wie de couranten
leest, weet wel, dat de auto's de grootste moordenaars van
den tegenwoordigen tijd zijn. Er gaat geen dag voorbij of er
worden menschen dood gereden.
Er is gezegd, dat het handhaven van een maximum-snel
heid, althans in de binnenstad, niet mogelijk is, en spreker
blijft er bij, dat daarmede een vrijbrief aan de automo
bilisten is gegeven om met iedere snelheid door de stad te
rijden, maar naar sprekers meening levert een snelheid boven
de 25 K.M. altijd gevaar op.