WOENSDAG 21 JANUARI 1931. 73 De voorbereiding van de wijziging van de toepassing der Bouwverordening ten aanzien van de quaestie van grond- alstand is nagenoeg afgeloopen. Spreker vindt het zelf ook wel eens onbillijk, dat men bij een geringe verbouwing grond moet afstaan; spreker hoopt dus, dat aan die zaak zoo spoedig mogelijk een einde zal komen. In de commissie voor de politiebrandweer hebben zitting, dit in antwoord aan den heer Groeneveld, de heeren Bosman. Touw, Stokhuvzen, Bronkhorst, spreker als voorzitter en de heer Weijer als secretaris. Spreker maakt er nog op attent, dat die commissie zich zoo noodig van deskundige voorlich ting zal voorzien. Spreker is nu aan het slot van de verdediging van zijn beleid gekomen; en hij meent op alle op- en aanmerkingen te zijn ingegaan en alle vragen te hebben beantwoord. De heer Tepe wil beginnen met de behandeling der perso neelszaken en ontmoet dan allereerst het voorstel van den heer van Eek, dat de Raad zich in beginsel zal verklaren voor medezeggenschap. Over deze medezeggenschap is reeds in 3 begrootingsdebatten van gedachten gewisseld en spreker wil op het oogenblik volstaan, omtrent het standpunt van Burgemeester en Wethouders te verwijzen naar hetgeen door hem bij die vorige debatten hierover gezegd is. Spreker meent, dat de medezeggenschap, speciaal in publiekrechtelijke ondernemingen, die volgens de klaarblijkelijke bedoeling van den heer van Eek toch verder gaat dan enkel ten aanzien der arbeidsvoorwaarden, nog niet voldoende burgerrecht heeft verkregen en dat nog niet voldoende gebleken is, in hoeverre zij werkelijk aanvaardbaar is, om nu reeds den Raad te kunnen adviseeren een besluit te nemen in den geest als de heer van Eek voorstelt, dus om den Raad te adviseeren zich uit te spreken voor de invoering van de medezeggen schap in dezen zin. Iets anders is of bij de samenstelling van het praeadvies op het adres van een aantal ambtenaren- en werkliedenver- eenigingen niet vanzelf de vraag onder de oogen moet worden gezien of, en zoo ja in hoeverre de medezeggenschap van de werklieden en ambtenaren van de gemeente voor uitbreiding vatbaar is. Vervolgens beeft men besproken: de herziening van het werkliedenreglement, de werkzaamheden van de commissie ad hoe en de werkwijze van het georganiseerd overleg. Sommige sprekers hebben aangedrongen op spoedige be handeling van het Werkliedenreglement, waarbij gewezen werd op de noodzakelijkheid van de wijziging vóór 1 September a. s. in verband met de inwerkingtreding van de Ambte narenwet. De herziening van het Werkliedenreglement zou volgens spreker reeds hebben plaats gehad, indien de Ambtenarenwet niet tusschenbeide gekomen was. Spreker herinnert den Raad aan hetgeen in de memorie van antwoord omtrent dit punt is gezegd. Spreker kan den Raad de verzekering geven, dat de be handeling van de wijziging van het reglement binnen den voorgeschreven termijn zal plaats hebben. Wanneer de heer Schüller echter beweert, dat wanneer hij of een van de zijnen op sprekers plaats had gezeten, hij zich zeker geschaamd zou hebben gedurende vier jaren geen werkliedenreglement in te voeren, geeft hij een scheeve voor stelling van zaken. De heer Schüller weet even goed als spreker, dat het reglement bestaat, en dat het in deze gaat om de wijziging van het reglement. Ook weet hij even goed als spreker, waardoor het voorstel tot wijziging niet zoo spoedig bij den Raad is ingekomen als Burgemeester en Wethouders wel hadden gewenscht. De heer Schüller merkt op, dat tal van werklieden geen reglement hebben. Een nalatigheid van Burgemeester en Wet houders die voor de betrokken werklieden nadeelige gevolgen kunnen hebben. Van orde en plicht gesproken. De heer Tepe zegt, dat deze personen toch een rechts positie-regeling hebben. Spreker komt nu tot de commissie ad hoe. De heer Manders heeft de opmerking gemaakt, dat de sala rissen van het gemeentepersoneel in Leiden aan den lagen kant waren, welke opmerking door andere leden is onder streept, die het zelfs iets sterker hebben uitgedrukt. Spreker denkt er niet aan de juistheid van deze opmerking te ont kennen en kan dat natuurlijk ook niet doen. Wanneer men echter aandringt op een zeer spoedige behandeli:ig"'van de her ziening van de salarissen, moet men dat op goede gronden doen. Een zeer spoedige, een onmiddellijke herziening van het Werkliedenreglement zou inderdaad noodzakelijk zijn, wanneer vaststond, dat de salarissen van de werklieden en de ambtenaren hier onrechtvaardig en onmenschwaardig waren. Niemand zal echter durven beweren, dat dat het geval is. Van een salarisregeling, welke in 1920 is tot stand ge komen in overeenstemming met het georganiseerd overleg en welke in den Raad algemeen genade vond, kan men niet zeggen, dat zij op het oogenblik niet meer aan de eischen van rechtvaardigheid voldoet. De koopkracht van het geld is sedert 1920 aanmerkelijk gestegen. De salarissen, welke in dat jaar werden vastgesteld, zijn practisch gesproken eerder gestegen dan gedaald, zoodat er van een onrechtvaaidigheid van de loonen op het oogenblik hier geen sprake kan zijn. Bovendien gelooft spreker, dat het uit het belangenoogpunt van het personeel zelf gezien, nu niet de geschiktste tijd is om de salarissen en de loonen van de ambtenaren en werk lieden ter hand te nemen, nu men in een tijd van groote malaise leeft, zooals in de debatten duidelijk gebleken is. Intusschen is er voor spreker als voorzitter der commissie ad hoe volstrekt geen reden om de werkzaamheden van die commissie te vertragen. Spreker heeft integendeel, de leden van die commissie zullen dat beamen, van het begin af aan zijn uiterste best gedaan die werkzaamheden zooveel mogelijk te bespoedigen, maar tijdens de werkzaamheden blijkt pas, wat daaraan vast zit, om een rapjport uit te brengen als van de commissie gevraagd wordt. Er zijn zeer veel vergaderingen mee gemoeid en het is vaak zeer moeilijk om alle leden bij elkaar te krijgen; zij hebben ook andere werkzaamheden, die men dikwijls daarvoor niet verlaten kan. Spreker heeft voor gesteld om 14 dagen lang eiken avond te vergaderen, maar daarvoor hebben de leden der commissie feestelijk bedankt, hetgeen spreker hun niet kwalijk kan nemen. Men moet ook dikwijls verschillende informaties inwinnen om met vrucht te kunnen werken. Spreker verwacht, dat de werkzaamheden van die commis sie vóór 1 Januari 1931 beëindigd zouden zijn, doch tengevolge van allerlei stagnatie tijdens de Kerstvacantie is het 2 maanden lang niet mogelijk geweest te vergaderen; de commissie zal echter binnenkort haar werkzaamheden hervatten en spreker hoopt, dat zij na zeer korten tijd gereed zal zijn. Spreker komt nu tot het georganiseerd overleg. Het is altijd gemakkelijk in het algemeen iemand te beschuldigen van onverschilligheid voor bepaalde zaken, van laksheid en van weinig animo om een zaak tot voortgang te brengen, maar het is ook een feit, dat de beste stuurlui altijd aan wal staan; om werkelijk te kunnen beoordeelen, welke moeilijk heden zich vaak voordoen bij het uitvoeren van verschillende maatregelen, die men gaarne genomen zou zien, moet men als stuurman op, het schip staan. Spreker wil ten aanzien van het georganiseerd overleg op bet oogenblik alleen zeggen, dat hij persoonlijk ook Volstrekt niet tevreden is over de werkwijze daarvan en dat hij zich ook al geruimen tijd bezig houdt met de vraag, waarover hij ook met verschillende personen gesproken heeft, hoe de werkwijze van het georga niseerd overleg veranderd en verbeterd zou kunnen worden. Spreker had zich tot nu toe voorgesteld, dat die veranderingen te bereiken waren eenvoudig door een andere wijze van behandelen in het georganiseerd overleg, zonder dat daarvoor een veel tijd roovende wijziging van de verordening noodig zou zijn. Omdat spreker zelf ook had verwacht, dat zoowel het voor stel tot wijziging van het Werkliedenreglement als het rapport van de commissie ad hoe eerder gereed zouden zijn geweest dan inderdaad het geval is, had hij ook vermoed, dat die aangelegenheden eerder in het georganiseerd overleg zouden behandeld kunnen worden dan nu practisch mogelijk is ge weest. Spreker had dus verwacht, dat spoedig zou bewezen zijn, of het mogelijk zou zijn in het georganiseerd overleg door het volgen van een andere werkwijze andere resultaten te bereiken. Dat is intusschen niet gebeurd en daardoor zijn wellicht enkele organisaties ongeduldig geworden, waarom zij zich tot den Raad hebben gewend met het verzoek te overwegen in hoeverre het mogelijk is in de verordening wijziging te brengen. Het prae-advies op dat verzoek zal spoedig worden uitgebracht. De heer Eikerbout kan echter niet verwachten, dat spreker een bepaalden datum noemt, want de heer Eikerbout weet, dat deze niet door spreker alleen kan worden bepaald. Geen enkel lid van het College kan zeggen, wanneer een zaak rijp voor behandeling in den Raad zal zijn. Er dienen tal van werkzaamheden te worden verricht, welke een zaak vaak onverhoopt lang ophouden. Deze zaak zal echter zoo spoedig mogelijk ter hand genomen worden, omdat spreker er prijs op stelt zelf de zaak in orde te brengen. De heer Verweij heeft de vraag gesteld, of het niet mogelijk zou zijn de wijziging van het Werkliedenreglement rechtstreeks in het georganiseerd overleg te brengen. Spreker heeft ge meend, dat het de bedoeling van den heer Verweij was de herziening van het Werkliedenreglement rouwelings in het georganiseerd overleg te brengen, zonder dat dus eerst door het College van Burgemeester en Wethouders een voorstel ten opzichte van die wijziging was geformuleerd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 21