20 MAANDAG 19 JANUARI 1931. heidsbestrijding, zal hij dit jaar geen voorstel in die richting doen. Hij blijft het evenwel principieel verkeerd achten, dat de gemeente dergelijke groote winsten maakt op elec- trischen stroom en gas, eenerzijds omdat zij daardoor ook aan de armste ingezetenen die artikelen levert ver boven den noodzakelijken prijs en anderzijds omdat daardoor de financieele inkomsten der gemeente blijvend afhankelijk worden van een zeer onzekeren factor. Spreker weet wel, dat zij dit voor een deel noodgedrongen heeft gedaan, maar dan is hierin toch een krachtig argument gelegen om bij het Rijk aan te dringen op een andere regeling der gemeentefinanciën. De houding der burgerlijke partijen in dezen Raad, welke zoo ongeveer alle voorstellen van sprekers fractie afwijzen, omdat zij ze financieel onuitvoerbaar achten, is slechts een uiting van camouflage. De financieele onmacht der gemeente tracht men te bedekken en te verbergen, tendeele door het geld, door de gemeente benoodigd, te halen uit kringen, waar reeds een tekort is, ten deele door gas en stroom ook aan de armste ingezetenen te leveren boven den noodzake lijken prijs en tendeele door op sociaal gebied de gemeente- taak zoodanig te beperken, dat daardoor het algemeen belang in hooge mate wordt geschaad. De financieele nood der ge meente wordt verhaald op de ingezetenen; zij kan haar be grootingen sluitend maken, doordat zij de ingezetenen in nood laat verkeeren. Spreker wees er reeds op, hoe moeilijk de financieele positie voor de armere gemeenten is, waaronder Leiden ongetwijfeld behoort, omdat de belastingmogelijkheid door de nieuwe wet telijke regeling zoo sterk is ingekrompen. Bovendien blijft het gevaar bestaan dat, wanneer een gemeente gebruik maakt van de mogelijkheid om de gegoeden zoo zwaar te belasten als de wet toelaat, een aantal gegoeden een dergelijke ge meente zal verlaten of althans de gegoeden zich er niet zullen vestigen. Spreker erkent dat gevaar, al is ook hier de angst voor het gevaar grooter dan het gevaar zelf, omdat de belasting factor niet de eenige factor is, welke de keuze der woon plaats beheerscbt, ook niet voor de gegoeden. Zij is slechts een negatieve factor. De positieve factoren als de arbeids gelegenheid en de aantrekkelijkheid als woonplaats bepalen mede de keuze der vestigingsplaats. Veel natuurschoon biedt Leiden helaas niet. Ook uit economisch oogpunt is het van het gemeente bestuur een voortreffelijke daad geweest den aanleg van den Leidschen Hout te bevorderen. Onafwijsbaar bepleit echter de ligging van den Hout de noodzakelijkheid van gebieds uitbreiding in de richting Oegstgeest. Leiden bezit nu een maal niet veel aantrekkelijkheid voor menschen met groote inkomens; het zal het gemeentebestuur niet gelukken, welke maatregelen het ook neemt, om veel gegoeden te bewegen zich hier te vestigen. Het gevaar voor verlies is dan ook veel minder groot, dan de vrees daarvoor doet schijnen. Leiden kan echter wel zorgen, dat menschen met matige inkomens hier blijven, voor wie de stad wel groote aantrek kelijkheid bezit, omdat zij juist door het nagenoeg ontbreken van rijken betrekkelijk eenvoudig is, waar het gemakkelijker is goedkoop te leven dan elders. De bevordering van plant- soenaanleg, van goed onderwijs, van behoorlijke bestrating, van gepaste vermakelijkheden, en in elk opzicht van werk gelegenheid zal het middel zijn om Leiden te behoeden voor het grooter gemis aan gegoeden dan in de gegeven omstan digheden noodzakelijk is. Wie ziet hoe weinig huizen leegstaan in de nieuwere buiten wijken der stad voor gegoeden met matige inkomens, zal moeten toegeven dat de schade, die de hooge belastingen in Leiden hebben toegebracht in den vorm van bevordering van vertrek dier gegoeden of van het tegengaan van vesti ging ongetwijfeld niet kan worden ontkend, maar toch menig maal wordt overschat. Twee factoren, die hierop invloed hebben, de vertraging van de noodzakelijke gebiedsuitbreiding in de richting Oegst geest vooral, en de strenge toepassing van de Zondagswet in Leiden, behandelt spreker later. Inzake zijn belastingvoorstellen zal spreker zich ditmaal zeer beperken. Gedeeltelijk omdat hij de gemeente niet het geld wenscht te onthouden voor een krachtig optreden ten aanzien der werkloosheidsbestrijding, gedeeltelijk omdat zijn fractie kort geleden te dien opzichte voorstellen heeft gedaan, die door den Raad zijn verworpen. In één opzicht meent spreker echter een poging te moeten doen om terug te komen op de genomen beslissing, waar tegen geen bezwaar kan bestaan, n. 1. door een voorstel te doen de straatbelasting in te trekken. Het kleine voordeel van de nieuwe wettelijke regeling, n. I. verlaging van het bedrag der inkomstenbelasting, zou te duur gekocht zijn, wanneer dit tot gevolg had invoering der straatbelasting, waardoor de huren van alle huizen zullen worden verhoogd en dus ook de menschen met de laagste inkomens worden belast. Dit is dus wel de schadelijkste en uit een oogpunt van belasting naar draagkracht meest afkeurenswaardige belasting. De groote tegenstand, daartegen in de gemeente ontstaan, is dan ook niet te verwonderen. Spreker geeft toe dat de gemeente de 200.000.— opbrengst der straatbelasting niet kan missen en hij wil alles vermijden, wat het gemeente bestuur zou kunnen afhouden van zijn sociale taak. Voor het stoppen van dat gat van 200.000.— komt aller eerst in aanmeiking de heffing van 50 opcenten op de vermogensbelasting; het argument, dat de verhooging van 15 tot 50 opcenten de gegoeden uit de gemeente zou drijven, acht spreker eenvoudig belachelijk. Door een reeks van ge meenten worden 50 opcenten geheven en, al is het waar dat de omliggende gemeenten ze niet heffen, de vermogensbelasting is zoo weinig drukkend, en 50 opcenten daarop eveneens, dat die opcenten de gegoeden niet zullen afschrikken. Dezen hechten hieraan niet zooveel waarde, doch letten voornamelijk op de hoofdbelastingen, die het zwaarst drukken, en vooral op de opcenten van de gemeentefondsbelasting en op de personeele belasting. Worden 50 in plaats van 15 opcenten geheven, dan beteekent dit dat gegoeden van elke 1000.— vermogen 35 cent meer per jaar moeten betalen; men moet 100.000.— bezitten om 35.— meer belasting te betalen. Afgescheiden van de noodzakelijkheid dezer belasting om het gat van 200.000.te dichten, is deze belastingheffing een van de billijkste die men kan bedenken; het is de belasting op het arbeidsloos inkomen, dat genoten wordt zonder daar voor arbeid te verrichten. Natuurlijk vormen die belasting en de opcenten daarop voor de sociaal-democraten een bijzonder aantrekkelijk middel om de gemeente aan de noodige gelden te helpen. Deze belasting kan dienen, door de beperkende voorschriften helaas slechts zeer bescheiden, om de hardheden en onbillijkheden van het kapitalistisch stelsel te verzachten door een extra heffing van hen, die van dit stelsel onverdiende voordeelen genieten. Ook voor den niet-socialist moet deze heffing van ver mogensinkomsten, als zijnde het meest in overeenstemming met de draagkracht-theorie, sympathiek zijn. Belasting op vermogen legt tendeele beslag op inkomsten, welke iemand geniet boven hetgeen hij door zijn arbeid kan verdienen. Geen billijker belastingheffing is uit te denken. Men voert tegen die belastingheffing aan, dat zij ook kan drukken op menschen met kleine inkomens, de ouden van dagen, die zich door hun arbeid een klein vermogen hebben verzameld, en spreker geeft dat toe, maar men dient in aan merking te nemen, dat de kleinste vermogens worden vrij gelaten. De vermogensbelasting wordt eerst geheven van een vermogen van 16.000.— en bedraagt slechts 2.— van elke 1.000.boven 15.000.Eerst van een vermogen van 30.000.wordt het volle bedrag geheven van 1.per 1.000.—. Iemand, die 20.000.— bezit en als oudje daarvan moet leven, zou tengevolge van de door spreker voorgestelde verhooging 3.50 per jaar meer belasting hebben te betalen. De ongeveer 32.000. - welke de verhooging van de op centen van 15 tot 50 zou inbrengen voor de gemeente, zouden voortreffelijk kunnen dienen om het gat te dichten, dat door de niet-heffing der straatbelasting zou ontstaan. Blijft de straatbelasting echter gehandhaafd, dan zouden die 32.000 uitnemend gebruikt kunnen worden voor de vervulling van de sociale taak der gemeente. Met die f 32.000.komt men er evenwel niet en meer opcenten mag de gemeente niet heffen. Men zal naar meerdere belastingbronnen moeten uitzien en dan komt in de eerste plaats de weder-invoering van de zakelijke belasting op het bedrijf in aanmerking. Spreker is geen bewonderaar van deze belasting, maar z.i. kan zij uitnemend dienst doen om de veel schadelijker straatbelasting te doen verdwijnen. In elk geval drukt zij niet op de kleine inkomens en bovendien heeft zij, evenals met de straatbelasting ten deele het geval is, dit voordeel, dat zij de gelegenheid biedt de buiten Leiden wonende groote werkgevers in de gemeentelijke belastingen te laten meebetalen. Wordt zij geheven, zooals zij te Leiden den laatsten tijd van haar bestaan was geregeld, dan kan zij voor niemand drukkend zijn. De heffing vangt dan pas aan bij een bedrijf van tenminste 10 arbeiders en bedraagt dan 2.per jaar en per arbeider, of 2/3 cent per dag en per arbeider. Het maximum wordt bereikt bij een bedrijf van 20 of meer arbeiders en bedraagt dan 12.— per arbeider of ongeveer 4 cent per dag en per arbeider. Wie tegen deze heffing aanvoert, dat het niet verstandig is om in deze tijden van werkloosheid een extra heffing op de bedrijven in te voeren, bedenke dat deze heffing dan toch uiterst weinig drukkend is en in andere gemeenten met groote werkloosheid ook wordt geheven. Spreker geeft toe, dat deze heffing tot zekere hoogte een kwaad is, maar in dit geval is zij een veel geringer kwaad dan de schandelijke en schadelijke straatbelasting.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 8