MAANDAG 19 JANAURI 1931. 19 Verzet zou hun trouwens weinig gebaat hebbendeRaads- rneerderheid zou wel gezorgd hebben dat tegenover meerdere uitgaven meerdere inkomsten werden gesteld door verhoo ging van de gemeentelijke inkomstenbelasting. Er blijft dus niets over van het verwijt, dat de sociaal democraten weigeren geld in de gemeentelijke schatkist te brengen, terwijl zij er steeds meer uit willen halen. Zij zijn daartoe steeds bereid, mits het geld wordt gehaald van de gegoeden en niet van hen, die- reeds te kort komen in het redelijk levensonderhoud van hun gezin. Spreker erkent onmiddellijk, dat een gemeentebestuur, dat zijn plicht wil doen, steeds heeft te worstelen met haast onoverkomelijke financieele moeilijkheden en dat de positie van den wethouder van financiën noch gemakkelijk, noch benijdenswaardig is. Maar aan wien de schuld Zijn het niet de Rijkswetgeving en het toezicht van hoogere Colleges als Gedeputeerde Staten en de Kroon, die beletten, dat de belasting meer naar draagkracht wordt geheven Bepalingen in de wetgeving en het optreden van allerlei autoriteiten waken er tegen, dat van de gegoeden te veel belasting wordt geheven, maar waar zijn de bepalingen te vinden, die beletten, dat belasting wordt geheven van hen, die gebrek lijden, dat hongerloonen worden betaald aan wei- kenden, hongeruitkeeringen worden verstrekt aan werkloozen? Waar zijn de autoriteiten, die daar tegen waken? Wanneer de sociaal-democraten een enkele maal zondigen door het uitspreken van wenschen, waarvan de vervulling de financieele draagkracht der gemeente te boven zou gaan, dan vindt dit volkomen zijn verklaring in de positie, welke zij als politieke groep innemen. Een gemeentebestuur staat veel dichter bij het werkelijke leven dan de Rijksregeering. Het kent veel beter de verlangens en de nooden der bevol king en in het algemeen is het contact tusschen Raadsleden en de bevolking veel enger dan die tusschen Kamer- en Statenleden en de bevolking. \Y anneer nu onder een deel der bevolking een gebrekstoestand heerscht en dat deel voort durend grooter dreigt te worden door den ongunstigen econo- mischen toestand, moeten de sociaal-democraten zich daarvan dan niets aantrekken? Moeten zij tot degenen, die bij hen op gemeentehulp aandringen, zeggen, dat de gemeente wegens gebrek aan geldmiddelen niet kan helpen? Als de vertrou wensmannen en -vrouwen van hen, die in zorg verkeeren, zullen zij die houding nooit aannemen. Zij kunnen en willen dat niet doen. De billijke wenschen, welke de proletariërs tegenover hen uiten, zullen zij in den Raad overbrengen en dan moet maar eens blijken of Burgemeester en Wethou ders en de Raad bereid zijn de in nood verkeerende inge zetenen te helpen Het gemeentebestuur kan zijn goeden wil toonen door het uiterste te doen, waartoe het financieel bij machte is, maar daarmede kan het niet volstaan. Het mag zich er niet rustig bij neerleggen, dat door een slechte Rijkswetgeving of door tegenwerking van hoogere autoriteiten de bevolking in haar nood zonder hulp blijft. Herhaaldelijk heeft de sociaal-demo cratische fractie tevergeefs gepoogd het gemeentebestuur te bewegen om zich met een adres, hetzij alleen, hetzij met andere gemeentebesturen, te wenden tot de Rijksorganen ten einde te wijzen op de financieele onmacht der gemeenten om behoorlijk de haar opgelegde taak te vervulllen. Schept men op die wijze niet een wanhopige situatie? De Rijksregeering kan de in nood verkeerende bevolking niet bereiken en het gemeentebestuur, dat die bevolking wel kan bereiken, blijft in zijn onmacht berusten. De sociaal-demo craten kunnen zich met die houding niet vereenigen; zij blijven de pleitbezorgers der noodlijdende bevolking in den Raad, ook al moet dit leiden tot strijd met de bepalingen der Rijkswetgeving ot de inzichten der hoogere toezicht houdende colleges. Sterke druk van de gemeentebesturen ware zeker dringend noodig geweest om te dezen aanzien een bevredigenden toestand te bereiken. Hoe dit intusschen zij, vóór de nieuwe regeling der ge meentebelastingen was de gemeente wel zeer belemmerd in haar financieel optreden, maar was toch haar financieel ver mogen tamelijk rekbaar en bestond de mogelijkheid van uit zetting door verhooging van den vermenigvuldigingsfactor der gemeentelijke inkomstenbelasting. Hoe is nu na de inwerking treding der nieuwe regèling de financieele positie der ge meente? Het is een niet te miskennen voordeel van de nieuwe wettelijke regeling, dat er eenige verbetering is ge komen in den ongelijkmatigen druk der belastingen voor de verschillende gemeenten, m. a. w. dat aan de ingezetenen van de zwaarst gedrukte gemeenten eenige verlichting is gebracht. De Leidsche ingezetenen hebben daarvan ook genoten, doordat reeds bij voorbaat dit belastingjaar de factor aanmerkelijk is verlaagd, zoodat de ingezetenen 2/9 minder zullen moeten betalen in de gemeentelijke inkomstenbelasting, wat vooral voor de ingezetenen met kleine inkomens een heugelijk feit is. i'at in dit opzicht de nieuwe regeling niet heeft gegeven wat werd verwacht, blijkt wel hieruit dat de belastingverlaging van dit jaar gevolgd zal worden door een nieuwe belasting, de straatbelasting, die wel op de huurders zal worden afge wenteld en nieuwe lasten zal opleggen aan alle ingezetenen, zelfs aan alle gebrek lijdenden. Eenige verbetering heeft de nieuwe regeling wel gebracht, maar het resultaat valt niet mee. Tegenover dit voordeel staat het groote nadeel, dat Dr. Wibaut voortdurend zoo helder in het licht stelde, n.l. dat de gemeenten ontzaglijk worden belemmerd in de mogelijkheid om zich voldoende inkomsten te verzekeren. Een gemeente kan desgewenscht door progres sieve heffing der opcenten op de gemeentefondsbelasting en op de personeele belasting trachten de belastingen nog wat dragelijker te maken voor de kleine inkomens, bij de totale heffing der belastingen is het gemeentebestuur aan zeer enge grenzen gebonden. Spreker erkent als een voordeel der nieuwe regeling, dat zij eenige verlichting van den plaatselijken be lastingdruk heeft gebracht ook daar, waar dit het meest noodig was, maar een nadeel is, dat het financieel onvermogen der gemeente om haar sociale taak naar behooren te ver vullen is toegenomen. Men kan thans niet meer zeggen dat het financieele kunnen der gemeente een rekbaar begrip is, dat het gemeentebestuur zijn financieel vermogen naar omstandigheden kan vergrooten; door het opcentenstelsel is de uitzetting van het financieel vermogen aan enge grenzen gebonden en de sociaal-democraten zullen bij het indienen van voorstellen tot zekere hoogte daarmede rekening moeten houden. Spreker zegt: tot zekere hoogte, omdat de financieele omstandigheden der gemeente haar niet ontrouw mogen doen worden aan haar taak om de werkloosheid met haar rampzalige gevolgen zooveel mogelijk te bestrijden. Dit is de belangrijkste taak van de publieke lichamen in dezen tijd, die in geen geval verwaarloosd mag worden. Nood breekt ook hier wet. Kan de gemeente alleen daardoor een sluitende begrooting krijgen, dan zal zij daar voor haar reserves moeten gebruiken. Waarvoor kan een ge meentelijke spaarpot beter gebruikt worden dan voor het lenigen van den nood van haar burgers? Blijft de econo mische toestand voortdurend groote financieele offers vragen, hetgeen spreker zeer waarschijnlijk acht, dan zal tijdig een beroep moeten worden gedaan op den Rijkswetgever om hierin verandering te brengen; Leiden zal waarlijk niet de eenige gemeente zijn, die met deze moeilijkheden te worstelen heeft de socialistische Kamerleden zullen gaarne medewerken om de gemeenten uit die moeilijkheden te helpen en spreker doet een beroep op de leden van de andere politieke partijen om deze zaak ook onder de aandacht van hun vertegen woordigers te brengen. Blijft de socialistische fractie dus aandringen op het in ruime mate en zoo spoedig mogelijk verrichten van openbare werken en zoo ruim mogelijk steunen der werkloozen, zij zal ditmaaal afzien van een voorstel tot prijsverlaging van gas en electi iciteitzij wil medewerken, dat alle financieele krachten worden samengetrokken op de sociale taak der ge meente op het gebied der werkloosheidsbestrijding. Spreker handhaaft hetgeen hij daarover gezegd heeft bij de behandeling der begrooting voor 1930: »Op het oogenblik leveren de Lichtfabrieken een winst op van meer dan een millioen volgens deze begrooting (de retributies daaronder begrepen) en dat is onverdedigbaar. Nu wordt onmiddellijk daartegen aangevoerd, dat in vergelijking met andere plaatsen de pryzen niet hoog zijn. Ik geef dat toe, maar of een artikel duur is, kan niet beoordeeld worden naar den prijs, waarvoor anderen het leveren, maar er moet ook gevraagd wordenkan dat artikel niet voor een anderen prijs geleverd worden? Het is toch mogelijk dat een reeks fabrieken met elkaar verbonden zijn in een kartel en alle artikelen leveren tegen een te hoogen prijs. Het gas nu wordt hier te duur aan de bevolking geleverd. Van de ontzaglijke vorderingen der gastechniek heeft de bevolking absoluut niet geprofiteerd. Integendeel. Voor den oorlog heeft het gas 5 cent per M8. gekost, op het oogenblik kost het 9 cent. Wanneer men de waardedaling van het geld in aanmerking neemt, kan men zeggen, dat de prijs dan ongeveer gelijk is ge bleven! De samenstelling van het gas is echter buitengewoon veel slechter geworden. Men kan dus zeggen, dat de bevolking op het oogenblik denzelfden prijs betaalt voor slechter gas. Dat acht spreker onverantwoordelijk. De bevolking heeft dus absoluut niet geprofiteerd van den vooruitgang der techniek in de gasbereiding". Zoo heeft spreker bij de behandeling dervoiige begrooting gesproken, en hij heeft er aan toegevoegd, dat de winsten der electriciteitsfabriek rijzen en die der gasfabriek dalen en dat het uit een commercieel oogpunt gewenscht is om, als de bloei van een onderneming vermindert, te trachten door prijsvermindering het debiet te vermeerderen en op die wijze de financieele resultaten te verbeteren. Waar echter aan die taktiek een risico is verbonden en spreker alle finan cieele krachten der gemeente wil bewaren voor de werkloos-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 7