MAANDAG 19 JANUARI m/. 15 De Voorzitter antwoordt dat Burgemeester en Wethouders deze zaken, welke in de gewisselde stukken, betreffende de begrooting uitvoerig zijn besproken, ter bekorting van de discussies ook bij de algemeene beschouwingen wenschen be handeld te zien; de beslissing in dezen is intusschen bij den Raad. De heer Manders vestigt er de aandacht op, dat punt 6 der agenda geheel in de algemeene beschouwingen der be grooting is verwerkt. De heer Kooista zegt, dat zijn bezwaar speciaal punt 5 der agenda geldt. Daarover zal tamelijk veel worden gesproken en daarom acht hij het niet gewenscht het tegelijk met de algemeene beschouwingen over de begrooting te behandelen. De heer Schüller ondersteunt het denkbeeld van zijn partijgenoot Kooistra. Het stuk betreffende punt 5 der agenda, dat vrij uitvoerig is, is nog niet zoo lang in het bezit der raadsleden dat zij, die zich behoorlijk hebben willen inwerken in de antwoorden, welke het College naar aanleiding van de in de secties over de begrooting gemaakte opmerkingen heeft gegeven, geen voldoenden tijd hebben kunnen vinden om ook aan dat stuk hun volle aandacht te schenken. De Voorzitter constateert, dat de heer Kooistra er blijkbaar geen bezwaar tegen heeft, oat punt 6 der agenda bij de algemeene beschouwingen over de begrooting wordt behandeld. Het voorstel in zake verlaging van de huurprijzen der woningen, deel uitmakende van verschillende woningbouw plannen, zal toch in deze vergadering moeten worden besproken en de behandeling vereischt toch waarlijk niet zoo langen tijd van voorbereiding. De heer Schüller doet opmerken, dat de heer Kooistra de afdeeling Volkshuisvesting voor zijn rekening heeft en er niet op gerekend heeft, dat punt 5 der agenda bij de algemeene beschouwingen zou worden behandeld. Wanneer punt 5 echter aan de orde komt na de begrooting, dan heeft men, buiten de Raadsvergaderingen, nog 4 dagen om de stukken te bestudeeren. De Voorzitter zegt, dat het College niet wil dat dit punt in het gedrang komt; het wil deze huren zoo gauw mogelijk verlaagd zien. Er is een zeer ver verwijderde mogelijkheid, dat men deze week niet met de begrooting zal klaar komen, zoodat het dan weer uitgesteld zou moeten worden. Wanneer de Raad er echter algemeen op gesteld is, dit punt na de begrootirig te behandelen, heeft spreker er echter geen bezwaar tegen om zijn voorstel zoodanig te wijzigen, dat alleen punt 6 tegelijk met de algemeene beschouwingen over de begrooting zal worden behandeld, zoodat dan punt 5 na de begrooting aan de orde zal komen. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het ge wijzigde voorstel van den Voorzitter besloten. De heer van Eck acht het gewenscht, daar de komende dagen voor de Raadsleden en de pers bijzonder vermoeiend zullen zijn, een zekere grens te stellen aan den duur der vergaderingen. Zou de Voorzitter er bezwaar tegen hebben, niet later te vergaderen dan tot half zes des middags en tot half elf of kwart voor elf des avonds? De Voorzitter zegt, dat het zijn bedoeling was te vergaderen tot half zes en elf uur. In verband met het verzoek van den heer van Eck heeft spreker er geen bezwaar tegen elf uur als laatsten termijn te beschouwen. De heer van Eck zegt dat het dus niet kwart over elf zal worden. De Voorzitter vindt dat wat laat. Spreker maakt natuurlijk een uitzondering voor den laatsten avond; hij behoudt zich het recht voor om dan den Raad in overweging te geven nog langer te vergaderen, wanneer dit noodig unocht blijken om de begrooting af te maken. De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer van Eck zegt, dat het thans is de laatste begroo- tingszitting vóór de verkiezingen, vóór het oogenblik dus waarop de bevolking opnieuw zal beslissen hoe zij wenscht dat Leiden voortaan zal worden geregeerd. Voor de sociaal-democraten bestaat niet de minste reden om thans een andere houding aan te nemen dan bij de andere begrootingszittingen. Wie de Handelingen van den Gemeente raad doorleest zal bemerken dat zoowel voor als na de ver kiezingen de socialistische voorstellen grootendeels gelijk zijn, de geest waarin gesproken wordt dezelfde is. Hoe zou het ook anders kunnen? De sociaal-democraten laten zich bij hun handelingen voor alles leiden, niet door de parlementaire verhoudingen in den Raad, maar door de politiek-economische verhoudingen der bevolking, inzonderheid van haar groote massa, het proletarisch deel. En die politiek- economische verhoudingen vertoonen daarvoor niet voldoende blijvende wijziging. Scheen tot aan den zomer 1929 de economische toestand zich geleidelijk te verbeteren en een tijdperk van betrekkelijke welvaart aan te breken, de beurscrisis van 1929, de landbouw crisis van 1930, gevolgd door een crisis in handel en industrie hebben duidelijk doen zien, dat de werkelijkheid anders was. Reeds destijds heeft spreker melding gemaakt van het oordeel van economen, in wie spreker vertrouwen stelt, dat de toenemende bedrijfsdrukte toen beteekende een periode van hoog-conjunctuur, die weder voor een tijdperk van in zinking zou plaats maken. Terwijl velen dachten, dat het ergste geleden was en de economische toestand geleidelijk zou verbeteren, bevond men zich alweder aan de top der bedrijfsdrukte en ging men de diepte der bedrijfsslapte tegemoet. De werkelijkheid kan nu geen aanleiding meer geven tot misverstand. De crisis heerscht algemeen; de ongunstige verhouding in den eenen bedrijfstak veroorzaakt slapte in den anderen; vertrouwen en crediet verdwijnen; ernstige tijden van stoffelijk gebrek en geestelijke ontmoediging en wanhoop zijn aangebroken. Individueele krachtsinspanning, particuliere hulp zijn on machtig om de ellendige gevolgen van een dergelijke maat schappelijke crisis af te wenden, zelfs om ze wat te verzachten. In die dagen wordt hulp verwacht van de publieke lichamen, van de organisaties als Rijk, provincie en gemeente, die zoowel door hun politieke macht als door hun financieel vermogen de eenige zijn, in staat eenige uitredding te brengen. Als de nood zoo hoog is gestegen, staat de enkeling daartegenover onmachtig; dan moeten allen de handen in elkaar slaan en gezamenlijk optreden. Staat, provincie en gemeente zijn dan de uitvoerders van den gezamenlijken wil. De politiek-ordenende macht van de publieke colleges is in deze niet toereikend; ook geldelijke hulp is noodig. In het algemeen belang verzetten de sociaal-democraten zien dus krachtig tegen de aansporing tot soberheid in de publieke uitgaven, door de laatste Troonrede uitgesproken. Onnoodige uitgaven moeten natuurlijk worden vermeden, maar waar geldelijke hulp onmisbaar is om de sociale verhoudingen te verbeteren en den socialen nood te lenigen, moet met milde hand het geld uit de publieke kassen worden beschikbaar gesteld. De verplichting om te zorgen, dat de publieke kassen voldoende gevuld worden, rust op de bezitters van groote kapitalen en genieters van groote inkomens, omdat de oorzaak van de ellende is te zoeken in het bestaande kapitalistische stelsel en degenen, die de voordeelen van dit stelsel genieten, ook de lasten hebben te dragen, welke het voor anderen medebrengt. Den aandrang tot soberheid in dagen van nood wijst spreker natuurlijk niet geheel af. Als de overmatig hooge bezoldi gingen, welke de publieke kassen aan enkelen moeten betalen, worden verlaagd, als de gegoeden door hooge belastingen worden gedwongen op hun uitgaven te bezuinigen, dan is dat een soberheid, welke in dagen van nood en gebrek aan beveling verdient. In verband met de maatschappelijke crisis wenscht spreker drie vragen te bespreken: 1°. heeft de gemeente in dat opzicht een taak te vervullen 2°. wat kan men in het algemeen doen om de nadeelige gevolgen der crisis zooveel mogelijk tegen te gaan en 3°. wat kan de gemeente in dat op zicht doen? De derde vraag brengt het verband met de gemeente- begrooting, bij welker behandeling in groote lijnen de gedrags lijn wordt vastgesteld, welke Burgemeester en Wethouders zich voorstellen in het komende jaar te volgen, terwijl de Raad dan heeft uit te spreken of hij die gedragslijn al dan niet goedkeurt en of hij ai dan niet daarin wijziging gebracht wenscht te zien. Als de sociaal-democraten in menig opzicht tegen die gedragslijn bezwaar hebben, heeft dat niets te maken met persoonlijke waardeering van de bekwaamheid of den ijver van de leden van het College uit dat oogpunt brengt spreker gaarne hulde aan verschillende leden van het College, omdat zij zulks volkomen verdienen want sprekers partij voert een beginsel- en geen personenstrijd. De eerste vraag, of de gemeente in zake de gevolgen van de maatschappelijke crisis een taak te vervullen heeft, is reeds door de feiten beantwoord. De gemeente kan zich aan de vervulling van die taak niet onttrekken. Terwijl vroeger de uiterste nood of dreigend optreden de gemeentebesturen moest dwingen zich met de werkloosheid of de werkloozen in te laten, wordt thans die taak van het gemeentebestuur vrij algemeen erkend. Uitgaven voor werkverschaffing en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 3