MAANDAG 19 JANUARI 4931. 37 zien. Spreker is het er volkomen mee eens dat op allerlei wijzen getracht moet worden werkverruiming en werkver schaffing te verkrijgen, doch hij is dankbaar, dat hij in geen enkel opzicht Burgemeester en Wethouders een verwijt hoeft te maken, want als er van tekortkomingen sprake is, ligt het zeker niet aan Burgemeester en Wethouders, omdat zij naar sprekers overtuiging al hun krachten hebben ingespan nen en elke gelegenheid tot werkverruiming en werkver schaffing hebben aangegrepen. Men moet zich evenwel niet blind staren op de donkere financieele toekomst, doch daarin, al is zij ver gelegen, vertrouwen stellen en daarom met werkverschaffing en werkverruiming krachtig voortgaan. Naast die werkverschaffing en werkverruiming heeft de gemeente echter een andere taak, n.l. om, wanneer de werken ontbre ken, te voorzien in den nood der werkloozen. Spreker is hedenmiddag teleurgesteld door de houding van hen, die wel zeggen dat het College veel gedaan heeft, maar het toch op vele punten schromelijk in gebreke stellen; er is zelfs ge sproken van de cynische houding der Overheid tegenover de werkloozen. Dit verwijt geldt niet alleen het College, maar ook de Raadsmeerderheid, die achter het College staat, die de meermalen door de S. D. A P. voorgestelde maatregelen niet zonder meer wenscht goed te keuren. Het is gemakkelijk om anderen, wanneer men geen verantwoordelijkheid draagt voor de financiën en voor het algemeen welzijn der stad, te verwijten, dat zij geen hart hebben voor de werkloozen en voor de armoede, die geleden wordt, en daartegenover zelfs een cynische houding aanneme.n De heer Wilmer, die mededeelde, wat door zijn partijge- nooten is gedaan om aan de behoeften van de werkloozen individueel te gemoet te komen, heeft er zeer terecht op gewezen, dat Leiden in dat opzicht niet achteraan komt. De heer van Stralen heeft wel is waar medegedeeld, dat men in Amsterdam een onderzoek instelt naar de mogelijkheid van het treffen van andere maatregelen, maar de heer van Eek heeft ook gezegd, dat in die gemeente de loonen en de levens standaard hooger zijn dan in Leiden. Daaruit valt dan af te leiden, dat het burgerlijk College van Burgemeester en Wet houders van Leiden in dit opzicht voor is vergeleken bij het College van Amsterdam, dat wel niet geheel en al is samen gesteld uit partijgenooten van den heer van Eek, maar waarin toch diens partijgenooten een buitengewoon grooten invloed hebben. Even goed als in Amsterdam hebben ook hier de Raad en Burgemeester en Wethouders rekening te houden met hetgeen in de bestaande maatschappelijke ver houdingen mogelijk is. De heer van Stralen en de zijnen stellen voor de steun- uitkeering met 1,50 per week te verhoogen. Doen zij dit ten gunste van de minst-gesitueerden in onze samenleving? Indien zij dit zouden beweren, zou spreker de juistheid van die bewering ten stelligste moeten ontkennen. De heer van Stralen heeft zoo even aangetoond, dat zij, die onder de gewone maatschappelijke verhoudingen, ook indien zij werk hebben, in de ongunstigste omstandigheden verkeeren, aan deze verhooging van den norm absoluut niets hebben, want met de uitkeering van 13,50 per week plus den kindertoeslag komen zij aan de 70% van hun loon. Het voorstel is speciaal bedoeld voor hen, voor wie de heer van Stralen een lans heeft gebroken: de bouwvakarbeiders. Spreker zal de laatste zijn, die deze arbeiders geen goed bestaan gunt. Het gaat echter niet aan, dat zij, die in tijden, dat er wel werk is, meestentijds in gunstiger omstandigheden verkeeren dan anderen, ook op een bijzondere wijze worden begunstigd in dagen van werkloosheid. De heer van Stralen heeft tot Burgemeester en Wethou ders het verwijt gericht, dat zij indirect een aanval doen op de weerstandskas van de bouwvakarbeidersorganisaties, maar spreker vraagt zich af, of men wel de juiste verhoudingen in het oog houdt, wanneer van de 1,34 per week, welke de leden aan contributie moeten opbrengen, 46 cent wordt ge reserveerd voor de werkloozenkas en 88 cent ten goede komt aan de weerstandskas. Waar die werkloosheidsverzekering door deS.D.A.P. ook hier in den Raad juist wordt verdedigd, omdat de arbeiders bij werkloosheid daardoor tijdelijk in hun behoeften kunnen voor zien, is het toch heel gemakkelijk die sociale taak wat verder uit te breiden, zij het dan ten koste van de vechtkassen. Onlangs is nog gepubliceerd, dat de moderne Bouwvakarbei dersbond een kapitaal van millioen bezit; een organisatie met een dergelijke kas kan in tijden van malaise, of wanneer die aanstaande zijn, de contributie voor de strijdkas wel wat verminderen ten bate van de sociale taak, die die vakver- eeniging toch ook heeft. De heer Schüller: En de strijdkas kapot maken. De heer Wilbrink zegt, dat het heel gemakkelijk is om aan anderen te verwijten, dat men geen sociaal gevoel heeft. Bij het 25-jarig bestaan van het N.V.V., dat toch overgroote kassen beschikt, is echter aan de gehuwden 5.geschonken en aan de ongehuwden ƒ3.om hen te doen mededeelen in de feestvreugde; dit beteekent dus, dat een werklooze in 6 weken zijn feestgave weer heeft aangezuiverd. Degenen, die over de sociale taak der Overheid durven spreken, moeten ook eens bedenken welke sociale taak de organisaties kunnen volbrengen tegenover hun eigen leden. De organisaties moeten die vraag maar weer voor zich zelf beantwoorden; men be hoeft naar dat antwoord weer niet te vragen. Maar wanneer die beschuldiging wordt geuit aan het adres van de Raads meerderheid en van het College, dan mag spreker toch ook wel eens verwijzen naar de taak van die organisaties zelf. De heer Vallentgoed vraagt of de katholieke en christe lijke organisaties dan geen kassen hebben. De heer Wilbrink weet niet hoe het met die kassen staat en vraagt daar ook niet naar; hij heeft nu te doen met hen, die bepaalde eischen stellen aan de Raadsmeerderheid, die spreker niet zonder meer terugwijst. Spreker denkt er ook geen oogenblik over de strijdkassen der moderne bonden leeg te maken, zooals de heer van Stralen nu zegt, maar wanneer de contributies door de werkloozenkassen eens met 50% werden verhoogd, dan kunnen die uitkeeringen ook zooveel hooger zijn, zoodat men geen toeslag daarop behoeft te vragen dan is men daarmede ook gebaat in die gemeenten, die er niet over denken een uitkeering te geven, wanneer zij een maal zijn uitgetrokken; dan kunnen de arbeiders ook in die periode niet zoover teruggaan in inkomsten als door de sociaal-democraten wordt beweerd. In deze tijden van groote werkloosheid dient men zich ook af te vragen, zijn er geen individueele gevallen, waarin men moet voorzien. Spreker erkent niet, dat het de taak van de overheid is zorg te dragen, dat de levenspositie van de arbeiders een zoodanige blijft, dat eigenlijk niet van achteruitgang kan worden gesproken, en dat zij behoorlijk van de uitkeering der overheid kunnen rondkomen. Aan den anderen kant heeft de overheid wel de taak helpend op te treden, hetgeen niet zoover behoeft te gaan, dat in tijden van werkloosheid bij de arbeiders in geen enkel opzicht van achteruitgang sprake zou zijn. Spreker erkent dan ook niet, dat elke werklooze een aan klacht zou zijn tegen het kapitalistisch stelsel. In elk maat schappelijk stelsel zullen leemten zijn te constateeren. Ook de tegenwoordige maatschappij vorm heeft fouten, die niet met een-hand-omdraaien zijn te verhelpen. Als in Nederland overproductie en onderconsumptie bestaat, zou men dit dan in Leiden kunnen verhelpen? De werkloos heid is een wereldcrisis. Kan men nu zeggen, dat daar, waar de sociaal-democraten de leiding hebben of een grooten invloed uitoefenen op het bestuur, de werkloozen uitkeeringen krijgen, waarmede zij behoorlijk kunnen rondkomen? In Engeland, waar een arbeidersregeering aan het bewind is, heerscht een grootere werkloosheid dan in Nederland. Toch is de arbeidersregeering daar aan het bewind gekomen onder de leuze, dat zij den weg zou weten te vinden om aan de gevolgen van de werkloosheid te ontkomen. Dit zou een waarschuwing kunnen zijn voor de partijgenooten in Neder land, dat als zij aan de regeeringstafel plaats nemen, zij veel van hun beloften zullen moeten inslikken. Spreker zou echter gaarne wenschen, dat men zich niet op deze strijdkwesties, die de partijen van elkaar scheiden en wellicht tot op zeker punt gescheiden zullen houden, blindstaarde. Spreker sprak reeds over de individueele hulpverleening aan verschillende werkloozen. Hij wenscht deze gedachte thans nader uit te werken en herinnert den Raad in dit ver band aan de verlaging van het vermenigvuldigingscijfer bij de behandeling van de vorige begrooting van 0.9 tot 0.7 waardoor de gemeentelijke belasting met ongeveer 23% ver minderd is. Spreker zou nu een oproep willen doen, en vraagt de S.D.A.P. daaraan nu eens mede te werken, om gezamenlijk een comité te vormen en om een beroep te doen op de burgerij om de 23% besparing aan belasting vrijwillig ter beschikking te stellen om daarmede in nood verkeerende medeburgers te helpen; talrijken zouden met die bedragen geholpen kunnen worden. Spreker vraagt de voormannen der partijen, en in het bijzonder den heer van Eek, om zich bereid te verklaren in dat algemeen comité zitting te nemen. Natuurlijk zullen enkelen aan dit offer voor de minder gesi tueerde medeburgers niet meedoen, maar als men ernstig wil, zal het wel kunnen, want indien die belastingverlaging niet had plaats gevonden, had men dat bedrag toch bij den fiscus moeten deponeeren, op een heel enkele uitzondering na. De gemeente kan met haar uitkeeringen niet verder gaan, maatschappelijk gezien, omdat dan de verhouding met betrekkelijk lage loonen in de particuliere bedrijven verstoord zou worden, indien men de uitkeering aan de in goede tijden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 25