34 MAANDAG 19 JANUARI 1931. voorstel te doen inzake het toestaan van optochten op Zondag en ten respecte van den heer van Eek mag het spreker niet vervelen elk jaar opnieuw zijn meening daarover te zeggen. Optochten op Zondag is eenvoudig een quaestie van omstan digheden. Oud-minister Slotemaker de Bruine heeft nog onlangs in de Nederlander uiteengezet, hetgeen sprekers volle instem ming heeft, dat de Overheid tot taak heeft te zorgen, dat ieder den Zondag kan heiligen, dus de omstandigheden zoo te doen zijn, dat ieder den Zondag kan heiligen, en verder om zooveel mogelijk, gezien de maatschappelijke verhoudingen, een sfeer op Zondag te scheppen, waarin het gemakkelijk wordt gemaakt den Zondag te heiligen. Hoever de Overheid moet gaan, hangt af van de omstandigheden, en niet het minst van de plaatselijke. Spreker kan zich voorstellen dat in een plaats, waar één politieke partij een overwegende meerder heid vormt en zoo goed als uitsluitend de mentaliteit dei- bevolking vormt, het houden van optochten op Zondag niet het minste bezwaar heelt, terwijl in een gemeente met ver schillende partijen verschillende personen door optochten met muziek min of meer gestoord worden in de wijze, waarop zij hun Zondag willen vieren; spreker kan zich voorstellen, dat men dan uit verdraagzaamheid er toe komt om die optochten tegen te gaan. De verdraagzaamheid ligt niet alleen in den eisch, dat anderen met ons rekening houden, maar houdt ook in, dat men nu en dan vrijwillig iets nalaat ten respecte van anderer meening. Deze quaestie is ten slotte louter en alleen een van opportuniteit, evenals de vraag van de muziek uitvoeringen en andere openbare vermakelijkheden op Zondag; men kan er voor zijn en er tegen, terwijl men toch van hetzelfde beginsel uitgaat, n.l. dat de Overheid zooveel, als gezien de maatschappelijke verhoudingen mogelijk is, moet zorgen, dat ieder die dat wil den Zondag kan heiligen en moet trachten een sfeer te scheppen, waarin Zondagsheiliging gemakkelijk wordt gemaakt. Over de concrete gevolgen, over de conclusie's, die men uit deze beginselen trekken kan, kan men van meening verschillen. De heer van Eek stelt ook voor, een belasting, waaraan vele bezwartn zijn verbonden, spreker geeft dat onmiddellijk toe, te doen verdwijnen, maar wil daarvoor in de plaats stellen andere belastingen, waaraan ook bezwaren zijn ver bonden, gelijk ook in de practijk zal blijken. Spreker heeft hierbij niet zoozeer op het oog de voorgestelde 50 opcenten op de vermogensbelasting, daaraan zullen nog de minste bezwaren kleven, maar vooral op de voorgestelde zakelijke bedrijfsbelasting en de belasting op bouwterreinen. Naar aanleiding van het betoog van den heer van Eek moet spreker ingaan op het wezen van de politiek welke de S. D. A.P. in dezen Raad voert. Spreker gelooft, dat het met een enkel woord bij de behan deling van deze begrooting mag gebeuren, omdat hem, en naar hij meent ook anderen Raadsleden, het geheele jaar door is gebleken, wat het wezen is van de politiek, welke door de S. D. A. P. in de gemeente Leiden en in den Raad van deze gemeente wordt gevoerd. Het is de S. D. A. P. daarbij niet uitsluitend te doen om iets te bereiken. Zij heeft ook als afzonderlijk doel: de pro paganda voor haar partij. De progaganda voor een partij mag wel inclusief zitten in het doen van voorstellen. Iedere partij mag, als zij tracht iets te bereiken in het belang van de gemeente, daarmede ook beoogen de vergrooting van het aanzien van die partij. In de eerste plaats moet het doel echter zijniets bereiken in het belang van de gemeenschap. De S. D. A. P. dient echter voorstellen in, waarvan de verwezenlijking niet alleen politiek, maar ook economisch onmogelijk is en zij doet dat, omdat zij daarin een propagandamiddel ziet. De heer van Eek, die de juistheid van deze opmerking zal moeten erkennen, weet zeer goed, dat men hem ook in zijn partij er een verwijt van heeft gemaakt, dat hij bij den Leidscben Raad voorstellen indient, waarvan hij weet, dat zij economisch niet te verwezenlijken zijn, maar waarmede hij uitsluitend de grootmaking van zijn partij beoogt. Heden middag nog zei hij: »wij hebben in dezen Raad indirect invloed uitgeoefend, maar wanneer ik ook dien buiten be schouwing laat, kan ik zeggen, dat wij toch iets bereikt hebben, want onze aanhang is gegroeid". Daaruit blijkt duidelijk, dat men als afzonderlijk doel van zijn actie in den Raad stelt: de grootmaking van zijn partij. Deze politiek moet tot verkeerde resultaten leiden. De discussies zijn door die politiek van te voren tot onvrucht baarheid gedoemd. Het is voor de niet-socialistische leden van den Raad niet noodig zoolang te spreken als de heer van Eek. Wat zij willen op het gebied van de gemeentepolitiek blijkt uit de voorstellen, welke in iedere Raadsvergadering aan den Raad worden voorgelegd. Het grootste gedeelte van deze voorstellen komt n.l. van de niet-socialistische, speciaal van de rechtsche partijen. Uit het feit, hetwelk spreker met vreugde constateert, dat de S. D. A.P. dikwijls met waardeering haar steun aan die voorstellen geeft, blijkt ook, dat die gemeentepolitiek practisch nog niet zoo slecht is en in het belang is van de gemeenschap, speciaal ook in het belang van hen, die maatschappelijk het zwakst zijn; op dezer belangen toch moet een Christelijke politiek allereerst gericht zijn. De heer van Es is, evenals de heer Wilmer, van meening, dat het voor de rechtsche partijen niet noodig is bij deze algemeene beschouwingen geruimen tijd het woord te voeren. De heer van Eek zeide namens een groot deel der burgerij te spreken; spreker meent dit eveneens te mogen zeggen en dan heeft hij niet alleen het oog op zijn partijgenooten, wier afgevaardigde hij hier is, doch nog een veel grooter deel der burgerij, wanneer hij hulde brengt aan het College voor zijn werkzaamheden in het afgeloopen jaar en in de afloopende periode. Uit de ingediende begrooting voor 1931 blijkt, dat Burgemeester en Wethouders van plan zijn hun taak ernstig te blijven opvatten, getuige de moeite, die het College zich heeft gegeven om deze begrooting sluitend te maken. Met de financiën is het op het oogenblik gelukkig nog in orde, te meer waar nog een behoorlijke reserve aanwezig is, terwijl de tarieven voor gas en electriciteit in vergelijking met andere steden niet hoog zijn, integendeel billijk en ook dit jaar nog belastingverlaging heeft plaats gehad, al moet men met het College betreuren, dat invoering der straatbelasting noodig was met het oog op den tegenvaller voor Leiden door de nieuwe financieele regeling tusschen Rijk en gemeenten. Wat de hulp aan werkloozen betreft, het College en Maat schappelijk Hulpbetoon doen over het algemeen wat zij kunnen en volgen een juiste tactiek; wie inderdaad gebrek heeft in Leiden, wendt zich niet tevergeefs tot bet College. Natuurlijk moet men niet meenen dat wie de hardste schreeuwt het ergst gebrek heeft, integendeel. Spreker vertrouwt, dat het College ook in de toekomst zal doen wat het kan voor degenen, die door werkloosheid zijn getroffen. De sociaal democratische fractie is niet tevreden over de daden van het College, vo'oral wat betreft de middelen, tegen de werk loosheid aangewend, en schijnt te denken, hoewel de heer van Eek toegegeven heeft, dat de crisis algemeen is, dat de plaatselijke Overheid op de crisis invloed kan uitoefenen. Dit is natuurlijk ten eenen male onwaar en spreker beveelt den heer van Eek ter lezing aan de rede, door Dr. H. Colijn kort geleden te Genève gehouden. De S. D. A.P. is niet tevreden over de bejegening, die haar voorstellen dikwijls in den Raad ondervinden. Dat komt evenwel niet, omdat die voorstellen afkomstig zijn van de sociaal-democraten, maar omdat zij als regel uitgaan van een voor sprekers onaanvaardbaar beginsel, n.l. van het socialistische grondprincipe, getuige ook de uit spraken van den heer van Eek van hedenmiddag, waarvan spreker er enkele heeft opgeteekend, als: de S. D. A.P. laat zich leiden door de politiek-economische verhoudingen van het proletariaat; Staten, gemeenteraden enz. moeten uit voerders zijn van den wil van het proletariaat; de oorzaak van alles is het kapitalistische stelsel. De heer van Eek poneert dat wel, maar heeft nog geen enkel bewijs daarvoor aangevoerd. De S. D. A.P. zal verder blijven spreken ten gunste van voorstellen, die ingaan tegen de Rijkswet en der gelijke uitspraken meer: dus een zuiver revolutionnair beginsel. De heer van Eek zeide nog: het gaat niet tegen personen, maar tegen beginselen. Welnu, spreker staat in dit opzicht geheel aan zijn zijde. Het gaat niet tegen de personen van de S. D. A. P., maar tegen haar beginselen, welke men verderfelijk acht. De S. D. A. P. zoekt de oorzaken van alle ellende en ook van de thans heerschende werkloosheid in het kapitalisme. Het kapitalisme is echter zoo oud als de wereld, terwijl de werk loosheid in den vorm, waarin ze op het oogenblik bestaat, eerst in de laatste vijftien jaar is opgetreden. Spreker zou dan ook met evenveel recht kunnen beweren, dat de opkomst van het socialisme de werkloosheid heeft bevorderd. Spreker gelooft echter, dat verscheidene factoren samen werken en dat een wisselwerking van allerlei oorzaken de crisis, welke thans over de geheele wereld heerscht, heeft geschapen. De S. D. A. P. moet niet haar inzichten aan anderen willen opdringen, hetgeen zij echter gaarne zou willen doen, getuige de conferentie, welke in de afgeloopen week heeft plaats gehad, en welke conferentie op verzoek van de S. D. A.P. met de arbeidersorganisaties van andere richtingen werd ge houden ter bespreking van de te nemen maatregelen tegen de werkloosheid. Volgens den leider van die conferentie moest echter als uitgangspunt voor die besprekingen worden genomen, hetgeen de heer van Stralen in dezen Raad zou voorstellen. De neutrale, de Roomsch-Katholieke en de Protestantsch-Chris- telijke organisaties hebben er echter feestelijk voor bedankt zich voor het karretje van de S. D. A. P. te laten spannen en spreker brengt dezen organisaties daarvoor gaarne hulde. In tegenstelling met de S. D. A.P. meent sprekers partij,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 22