MAANDAG 19 JANUARI 1931. 31 In dit verband wijst spreker op het niet steunen van in wonende kinderen boven 14 jaar, omdat die kunnen werken. Maar wanneer hun vader werkloos is, worden hun totale verdiensten als gezinsinkomsten aangemerkt. De heer Goslinga: De eerste 5.— niet. De heer van Stralen erkent, dat het niet ten volle wordt afgetrokken, maar dat neemt niet weg dat het toch bij de gezinsinkomsten wordt gerekend; er wordt een zeker bedrag afgetrokken, niet om dien gezinnen wat in de zak te geven, maar als prikkel om te zorgen, dat er inderdaad wordt ge tracht gezinsinkomsten te krijgen. Wanneer de ongehuwde gezinsleden echter zelf werkloos zijn, krijgen zij geen steun; dan moet de familie maar, zoo mogelijk, in hun levens onderhoud voorzien. Dit schept op den duur slechte ver houdingen in het gezin; en tenslotte gaat men dergelijke werklooze kinderen als lastposten en opvreters beschouwen, die wel eten, maar niets inbrengen. Het is dus wel noodig dit punt in de steunregeling te voorzien en spreker zal over wegen om nog een voorstel daartoe te doen, indien Burge meester en Wethouders daartegen bezwaar hebben. Inzake sprekers voorstel inzake den huurtoeslag zeggen Burgemeester en Wethouders, dat deze zaken zijn ter compe tentie van het College. Moet spreker daaruit begrijpen dat de Raad het recht niet zou hebben om op dit punt voor stellen in te dienen? Waarschijnlijk toch niet. Weliswaar stellen Burgemeester en Wethouders het reglement vast, maar dat sluit toch niet uit, dat de Raad volkomen vrij is deze voorstellen te aanvaarden, want dan zullen Burge meester en Wethouders het steunreglement maar overeen komstig moeten wijzigen. Spreker heeft op 29 December reeds gewezen op de noodzakelijkheid den huurtoeslag te verbeteren en heeft toen enkele cijfers genoemd, n.l. dat op een steun bedrag van 13.600.door een bepaalde organisatie in een jaar aan haar leden uitgekeerd, begrepen was 119.huur toeslag. Een dergelijke huurtoeslag heeft niet de minste beteekenis; daarvan profiteeren zeer enkelen, meestal nog met kleine bedragen; deze maatregel heeft in het algemeen echter voor de steunverleening geen beteekenis. Burgemeester en Wethouders maken zich daarvan wel wat gemakkelijk af door te zeggen, dat dit een verkapte verhooging van steun zou zijn en dat een hoogere steunnorm in grootere en rijkere gemeenten evenmin bestaat. Op het oogenblik spreker laat daar wat over eenige weken het geval zal zijn, want bijna overal wordt op het oogenblik actie gevoerd tot verbetering van de steunverleening is de steunnorm in de groote plaatsen niet hooger dan in Leiden, maar een huurtoeslag boven een huur van 3.50, zooals in Den Haag en Amsterdam bestaat, waar de normale huishuur 5.of hooger is, beteekent dan toch ook een verhooging van 1.50 boven den steun? Burgemeester en Wethouders hebben gezegd, dat zij, gezien den plaatselijken loonstandaard, geen vrijheid kunnen vinden het voorstel omtrent den huurtoeslag te steunen. Spreker heeft echter de redeneering van Burgemeester en Wethouders te dien aanzien niet goed kunnen volgen. Spreker begrijpt niet, waarom de plaatselijke loonstandaard een beletsel zou kunnen zijn, waar de steunuitkeering nooit hooger kan zijn dan 70% van het vroeger verdiende loon. Ook als de huurtoeslag er buiten valt, kan er geen sprake van dit bezwaar zijn. Eenige jaren geleden bedroeg de steun voor gehuwden 15. per week. Op aandrang van de Regeering, die door het verleenen van subsidie daarin zeggenschap had, is de norm aanvankelijk verlaagd tot 13.welk bedrag later werd verhoogd tot 13.50. Sprekers fractie meent echter, dat een bedrag van 15.per week voor werkloozen en hun gezinnen als minimum moet worden beschouwd. Ook met een dergelijk bedrag kan men nog niet behoorlijk rondkomen, als men maanden lang van deze steunuitkeering heeft moeten leven. Bovendien is sprekers fractie van oordeel, dat de kinder toeslag gebracht moet worden op 1.50. Dit bedrag wordt ook in andere groote gemeenten uitgekeerd. Op het oogenblik bevat het steunreglement de bepaling, dat de ondersieuning wordt verminderd voor gehuwden na 20 weken en voor kostgangers na 15 weken. Deze bepaling is bedoeld als prikkel voor hen, die een aansporing noodig hebben om steeds te trachten door arbeid zelfstandig in de behoeften van hen en hun gezin te voorzien. In dezen crisis tijd, nu het vrijwel onmogelijk wordt werk te vinden en het aantal werkloozen buitengewoon groot is, is het bestaan van een dergelijken prikkel niet zoo bijzonder noodig, te meer niet, waar hij zoo'n rampzalige uitwerking heeft voor degenen, die gedoemd zijn langer dan anderen werkloos te blijven. Indien er aanwijsbare gevallen van arbeidsschuwbeid zijn, is sprekers fractie gaarne bereid er toe mede te werken, dat de werkloozen verplicht worden het aangeboden werk te aan vaarden, op straffe van inhouding der ondersteuning. Sprekers fractie kan echter niet aanvaarden, dat het steun reglement een prikkel bevat, welke er toe leidt, dat de gezinnen der werkloozen een kleinere uitkeering ontvangen. Spreker kan ter illustratie van zijn betoog een geval noemen, dat hem enkele dagen te voren is medegedeeld. Een arbeider met 3 kinderen die ƒ22.verdient, krijgt als maximum-steun ƒ17.25; door de bepaling dat hij maximaal 70 van zijn vroeger inkomen mag hebben, wordt de steun ƒ15.40 als maximum; na 20 weken werkloosheid wordt de steun nog met ƒ1.verminderd en van die ƒ14.40 moeten 5 personen leven. Meent de Wethouder dat dat mogelijk is? Ook een toeslag op de kasuitkeeringen is zeer noodig; reeds op 29 December heeft spreker aangetoond hoe door het terug gaan naar de kassen een aantal arbeiders belangrijk in inkomen is achteruitgegaan, voor 4 weken zeker en als de in uitzicht gestelde Regeeringsmaatregel genomen is, nog langer. Van een aantal bouwvakarbeiders bedroegen de steunbedragen ƒ18.50, waaronder voor 6 personen, ƒ17.25 en ƒ19.75 (voor 7 personen); in al die gevallen verminderden die inkomsten tot ƒ12.90 per week. Spreker heeft zich verheugd, dat ook door de Christelijke en Katholieke arbeiders aandrang in die richting is uitgeoefend om in deze leemte te voorzienalleen betreurt spreker, dat dit voorloopig nog niet tot resultaat heeft kunnen leiden. Waarom verzetten Burgemeester en Wethouders zich zoo tegen dezen maatregel, die in andere plaatsen al zoo lang bestaat? Burgemeester en Wethouders zeggen in hun praeadvies over de voorstellen van het P. A. S. zeer ten onrechte »Ook een zoodanig voorstel is van ons niet te verwachten, omdat dit geheel zou indruischen tegen de tot nu toe in onze gemeente gevolgde gedragslijn, om den steun pas te doen optreden, als de »self-help", die door de werkloozeriverzekering wordt verkregen, is uitgeput. Het verstrekken van toeslagen op de kasuitkeeringen is een onfeilbaar middel om de ont wikkeling van de werkloosheidsverzekering in de richting van hoogere uitkeeringen stop te zetten, zooals trouwens reeds gebleken is." En verder «Indien de gemeente de gewenschte verhooging van de kas uitkeeringen door toeslagen ging verleenen, zou dit niet anders zijn dan indirecte subsidiëering van de strijdkassen op kosten van de belastingbetalende burgerij." Spreker aarzelt niet met de opmerking, dat het een onfeil baar middel zou zijn, om de ontwikkeling der werkloosheids verzekering stop te zetten, onzin te noemen; degene die dat heeft neergeschreven kan het beter weten. Dat men nog steeds geen behoorlijke wettelijke werkloosheidsverzekering heeft en het moet doen met het Werkloosheidsbesluit, dat dateert van 1917, waaraan bovendien iedere gemeente zich kan onttrekken, is niet de schuld van die organisaties, maar meer direct van de geestverwanten van dit College, die hebben nagelaten een behoorlijke werkloosheidsverzekering tot stand te brengen. Uit deze uitlating kan men afleiden, dat het de bedoeling is, dat de organisaties haar strijdkassen zullen gebruiken om aan haar werklooze leden een grootere uitkeering te geven. Spreker meent den heer Eikerbout aan zijn zijde te zullen vinden, wanneer hij zegt, dat de organisaties daartoe in geen geval zullen overgaan. Het staat vast, dat de uitkeeringen door de werkloozen- kassen niet kunnen worden verhoogd. Indien het wel kan, gebeurt het. De bakkersgezellenbond is er toe overgegaan bij den Minister aan te dringen op verhooging van de uilkeerings- bedragen en verlenging van den termijn. (De werkloosheid is onder de leden van dezen bond niet zoo buitengewoon groot.) Het verzoek van deze organisatie is ingewilligd. Het is echter begrijpelijk, dat het voor de organisaties in de bedrijven, waarin groote werkloosheid heerscht, niet mogelijk is de uit keering te verhoogen, aangezien daardoor de reserves, welke deze organisaties op bevel van de Regeering moeten hebben, in een oogenblik zouden verdwenen zijn, waarna de Regeering zou moeten te hulp komen om verdere uitkeering aan de werklooze leden mogelijk te maken. Spreker begrijpt niet, waarom in andere gemeenten de toeslag op de kasuitkeeringen wel reeds eenige jaren kan bestaan en het in Leiden niet mogelijk is den toeslag te ver leenen, terwijl in die andere gemeenten geestverwanten van de leden het Leidsche College van Burgemeester en Wethouders aan de totstandkoming van dien maatregel hebben medegewerkt. Spreker kan daaruit geen andere conclusie trekken dan dat het College van Burgemeester en Wethouders van Leiden in zijn tegenwoordige samenstelling daartoe niet wenscht mede te werken, hoewel andere burgerlijke Colleges van Burgemeester en Wethouders dat wel doen. Dit is voor sprekers fractie een reden om te trachten zoo spoedig moge lijk een ander College van Burgemeester en Wethouders de plaats van dit College te doen innemen. Wat de wachttijdregeling betreft, is sprekers fractie het er niet mede eens, dat de bestaande wachttijdregeling alleen effect heeft voor hen, die vele weken hooge loonen hebben

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 19