MAANDAG 19 JANUARI 1931. 29 prijzen van gas en electriciteit. Daarmede is hij echter op een verkeerden weg. Wanneer men dit eens goed uitrekent, zal men zien, dat nergens zoo'n progressie zit in de bijdragen ten behoeve van de gemeente als in de gas- en electriciteits- prijzen. De heer van Stralen noemt het werkloosheidsvraagstuk het ernstigste en moeilijkste vraagstuk van dezen tijd. Op den principieeleri kant van dit vraagstuk, n.l. de vraag aan welke maatschappelijke oorzaken de werkloosheid is te wijten, zal hij na de rede van den heer van Eek niet nader ingaan. Wel meent hij nog eens met nadruk te moeten vaststellen, dat de werkloosheid er is en in buitengewoon ernstige mate. Eveneens wil hij vaststellen, dat op dit terrein een belangrijke taak voor de Overheid ligt. Bij vorige begrootingen heeft spreker meermalen opgemerkt, dat op dit gebied allereerst een taak is te vervullen door de Rijksregeering, die tot plicht heeft een behoorlijke werk- loozenverzekering met medebetaling van de werkgevers tot stand te brengen. Ondanks den sterken aandrang, welke op dit gebied in de Tweede Kamer steeds is uitgeoefend, zit er in deze zaak nog volstrekt geen gang. Mede door het achter wege blijven van de Regeering dient de gemeentelijke overheid al het mogelijke te doen ter bestrijding der werkloosheid en ter voorziening in de gevolgen ervan. Hier is geen plaats voor philanthropic. Van Katholieke zijde heeft men het vraagstuk van de werkloosheid tendeele trachten op te lossen door een muziekuitvoering te organiseeren en daarbij voor de werk- loozen te collecteeren. Een dergelijk optreden achten spreker en zijn partijgenooten allerminst op zijn plaats; zij noemen dat bedelarij. Naar hun oordeel mag de ellende der werk- loozen niet worden misbruikt voor een dergelijke openbare bedelarij. De werkloosheid heeft aan wijsbare maatschappelijke oorzaken en de gemeenschap heeft in de gevolgen te voor zien. In navolging van hetgeen de heer van Eek heeft gezegd, wijst spreker er op, dat door het op dergelijke wijze organi seeren van collectes, welke niets om het lijf hebben dit maal heeft de opbrengst slechts iets meer dan 100.be dragen de aandacht wordt afgeleid van het feit, dat de gemeenschap in haar vollen omvang een plicht heeft te ver vullen. In de kosten dier voorziening moeten allen naar draagkracht bijdragen en zij, die in de eerste plaats belang hebben bij het kapitalistisch stelsel, zooveel mogelijk. Spreker komt nu tot de vraag of de ernst van den toestand voldoende wordt ingezien door de Leidsche overheid, door Burgemeester en Wethouders en door den Raad. Spreker neemt aan, dat ieder tharis overtuigd is van den ernstigen crisistoestand; een symptoom daarvan leverde het voortreffelijke betoog van den heer Manders over dit euvel; met verschillende passages daaruit was spreker het geheel eens. Spreker hoopt dat die woorden straks door den leider der Katholieke fractie zullen worden herhaald; dan zullen zij meer beteekenis krijgen dan nu zij alleen door den heer Manders zijn uitgesproken; een dergelijke principieele rede moest eigenlijk niet door één lid, maar namens een fractie uitgesproken wordenspreker hoopt daarom, dat deze rede van den heer Manders instemming zal vinden bij zijn partij genooten. Al is dus thans vrijwel ieder oveituigd van den ernst van den toestand, eenige maanden geleden waren Burgemeester en Wethouders dat tot sprekers spijt nog niet, evenmin als de Raad. In Juni heeft zelfs de heer Eikerbout, die als vakbondleider daarvan toch op de hoogte moet zijn, zich vrij optimistisch uitgelaten over de crisis, toen door spreker aangekondigd het hoogtepunt was volgens den heer Eikerbout zelfs reeds voorbij; de heer Eikerbout zal nu hebben ingezien dat die optimistische klanken voorbarig en onjuist waren; die zijn nu dan ook vrijwel verstomd. Het gevolg van het in den wind slaan van sprekers tijdige waarschuwing is dan ook, dat niet voldoende maatregelen genomen zijn om aan de buitengewoon groote werkloosheid van dezen winter het hoofd te bieden. In dit verband protesteert spreker er nog tegen, dat in Juni de Raadsmeerderheid en het College het inge diende adres inzake de werkloosheid voor kennisgeving hebben aangenomen. Burgemeester en Wethouders hebben echter hun fout ingezien, althans hun houding veranderd. Een adres, ingediend door 2 belangrijke organisaties, met meer dan 5000 leden, is op voorstel van het College in de snippermand ge deponeerd, later is echter door een organisatie van even 200 leden een soortgelijk adres ingediend, met minder belangrijken inhoud, daar het reeds in het vorige adres was opgenomen en toen stelden Burgemeester en Wethouders een behoorlijke behandeling voor, n.l. om praeadvies te doen uitbrengen. Spreker hoopt, dat in het vervolg het College en de Raad aan deze organisaties een dergelijke beleediging zullen besparen. Ondanks herhaalden aandrang tot werkverruiming op zoo groot mogelijke schaal, is men toch niet veel verder geko men. Oudergewoonte geven Burgemeester en Wethouders in de memorie van antwoord een lange lijst, een millioenen- nota, van allerlei werken, waarvoor Burgemeester en Wet houders voorgesteld hebben credieten uit te trekken. Uit deze opsomming blijkt echter, dat het in het algemeen heel normale werken zijn, die ook bij mindere werkloosheid even goed aan de orde gesteld zouden zijn. Spreker heeft daarin niets bijzonders aangetroffen. Reeds meermalen heeft spreker opgemerkt, dat te Leiden op het gebied van openbare werken een sterke achterstand bestond en het hoog tijd werd om dien in te halen, en hij heeft het College de eer gegeven, dat het bezig was dit te doen, maar dit neemt niet weg, dat slechts op gewone wijze normale werken worden aan de orde gesteld, welke wel aan de werkgelegenheid ten goede komen, doch niet van bijzondere beteekenis zijn ten opzichte van de bestaande groote werk loosheid, zoodat niet van buitengewone maatregelen kan worden gesproken. Juist ten aanzien van het allerbelangrijkste punt, waarop in de stukken is gewezen, verschillen spreker en zijn partij genooten met Burgemeester en Wethouders van meening. De door de sociaal-democratische raadsleden genoemde werken, aanleg veemarkt, demping Levendaal en Lange Gracht, worden geen geschikte objecten ter bestrijding van de momenteel heerschende werkloosheid genoemd. Erger is echter, dat het College kan worden verweten, dat het had kunnen zorgen, dat zij het wel waren. De Wethouder schudt van neen, maar dan wil spreker toch eens aanhalen wat de heer Wilbrink verleden jaar heeft ge zegd over de kwestie van de veemarkt. Het is het volgende: »Spreker komt tot het groote object van de veemarkt. Hij noemt dit een »groot object" omdat het niet alleen betreft het aanleggen van de veemarkt in een besloten terrein, maar ook de toegangswegen te water en te land, welke voor die markt moeten worden gemaakt. Hij betreurt het, dat men met die plannen nog niet verder gevorderd is. Zeer zeker heeft de stadhuisbrand veel stagnatie gebracht, maar indien in het tegenwoordige College ten aanzien van deze taak dezelfde mate van overeenstemming had bestaan als in het vorige College, dat den Raad adviseerde tot bepaalde aankoopenten behoeve van de veemarkt, dan was deze aangelegenheid geheel in kam en en kruiken geweest, ook vóór den stadhuisbrand, want toen die brand plaats had waren er al drie jaren ver- loopen na den aankoop der gronden." Hier stelt dus de heer Wilbrink het College in gebreke ten aanzien van de nieuwe veemarkt. Met andere zaken is het precies zoo, al kan men in dit geval het tegenwoordige College niet een bijzonder verwijt maken en moet men de schuldvraag anders stellen. Hoe is de geschiedenis van de demping van het Levendaal? De Raad zal moeten bevestigen, dat het vorige College jaren lang die demping heeft tegengehouden, daarin gesteund door de uitspraak van den Raad, die in deze het College volgde. Men kan niet zeggen, dat het geen geschikte objecten zijn ter bestrijding van de thans heerschende werkloosheid, als men zoo lang in verzuim is ten aanzien van de aan de orde stelling van dergelijke werken. Spreker verzoekt thans zijn rede te mogen afbreken. De Voorzitter zegt geen bezwaar te hebben tegen inwilli ging van het verzoek van den heer van Stralen en schorst de vergadering tot des avonds te 8£ uur. (De heer Verweij was inmiddels eveneens ter vergadering gekomen.) Voortzetting van de geschorste openbare vergadering op Maandag, 19 Januari 1931, des avonds te 8J uur. Thans zijn afwezig de heeren Huurman en Kuivenhoven. Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1931. De heer van Stralen zei zijn rede voort en zegt, dat ook de demping van het Levendaal veel verder had kunnen zijn, wanneer het vorige College niet altijd een afwijzende houding daartegenover had aangenomen, waardoor het de verkrijging van een belangrijk object voor werkverruiming had tegenge houden. Ten aanzien van de demping der Langegracht, even eens een belangrijk object voor werkverruiming, wordt inde memorie van antwoord medegedeeld, dat die pas haar beslag kan krijgen na vaststelling van het uitbreidingsplan. Met het uitbreidingsplan is het eigenlijk van hetzelfde laken een pak alle door spreker genoemde zaken laten te lang op zich wachten. In de Nieuwjaarsrede van den Voorzitter van 1930 werd medegedeeld, dat inzake het uitbreidingsplan wel spoedig nadere voorstellen zouden komen en dat deze zaak spoedig

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 17