'26
MAANDAG 19 JANUARI 1931.
vrucht van den vruchtbaren arbeid des arbeiders en van den
verstandelijken arbeid der employé's en in plaats van dienst
baar gemeakt te worden aan den vooruitgang, wordt het de
voornaamste oorzaak der verarming en verval."
Dit zijn niet sprekers woorden, maar die van Mgr. Franc
Kordac, aartsbisschop van Praag, gesproken in een interview
met Louis Huspek, vertegenwoordiger van de Association
Internationale du Cinématographe Educative. «Efficiency",
een geluid, dat uit Amerika tot ons kwam, waaraan ieder
meende te moeten meedoen. Inderdaad is het een juist
begrip, n.l. dat met alle krachtsinspanning op de volmaaktste
wijze, dit is ook op de zuinigste wijze de zaken moeten worden
gedreven, de arbeid moet worden verricht, ook in het algemeen
belang. Het algemeen belang trad hier echter niet op den
voorgrond, maar de concurrentiezucht, de zucht naar grooter
omzet, grooter verdienste. Uit den arbeid, ook van den
arbeider, moest gehaald worden, wat er te halen viel. Hoe
noodlottig dit stelsel werkt en hoe het het gestel en den levens
lust van den arbeider ondermijnt, getuigen de fabrieken, de
werkplaatsen. De arbeider is één geworden met de machine,
hij denkt niet meer, behoeft althans niet meer te denken, hij
behoeft slechts één manipulatie te verrichten den geheelen
dag door, dag in dag uit. Vroeger maakte hij een geheel,
thaus maakt hij een stuk van een werktuig, een schroefje
of een boutje of zelfs dat niet meer; hij steekt een bout in
een gat, een ander plaatst de moer er op. Dat doet hij 100,
1000, 10000 keer per dag! Den eenen dag, den anderen dag!
Zoo slijt hij zijn leven. Dit doet hij 8 uur per dag. Van
hem is gehaald wat er te halen viel. De fabrikant moet dit
doen, zijn concurrent doet dit ook. Hij kan ook met geen
korteren arbeidsduur, b.v. 7 uur, volstaan, want dan worden
de algemeene onkosten in plaats van over 8 uur, over 7 uur
verdeeld. De concurrentie laat niet toe dat één cent meer
dan noodig is op den verrichten arbeid drukt. Winstgevend
voor den fabrikant, geestdoodend voor den arbeider is zulk
een stelsel. Maar ook zelfs dan nog kan de fabrikant niet
meer concurreerenin plaats van arbeiders moeten machines,
steeds maar meer machines, steeds maar volmaakter machines
komen, en de mensch wordt niet meer één met, maar onder
geschikt aan de machine. De machine geeft den toon aan,
de mensch, de arbeider moet in hetzelfde tempo vorderen;
hij moet bijblijven, hij mag niet omzien, maar hij moet
volgen; doet één een verkeerden handgreep of wacht hij even,
hij brengt het geheele stelsel in de war. Verderop bij weer
andere machines staan weer menscheri, die in hetzelfde
tempo werken. De machine werkt vol energie; de energie bij
den man gaat verloren. Hier moet verandering komen, ten
behoeve van den man en ten bate van de maatschappij. Van
de fabrikanten, de handelaars, de landbouwers kan die ver
andering niet verwacht worden; zij worden door de afge-
meene concurrentie gedwongen.
Slechts één mogelijkheid blijft: de overheid moet ook hier
ingrijpen.
Spreker stipt hier ook even aan het fatale van overmatige
winst, het nemen van woekerrente, waardoor ook weer de
kleinen, de bezitloozen in de ergste mate gedupeerd worden
en wijst er op dat, wanneer gebrek geleden wordt, dit in
het groote gezin het eerst en het zwaarst gevoeld zal worden.
Er zijn voortbrengselen in overvloed.
Voor ieder mensch is er voldoende om behoorlijk te kunnen
bestaan. Het niet noodig zijn van werk mag daarom nooit
een beletsel zijn tot het verschaffen van een behoorlijk
bestaan aan ieder; het niet noodig zijn van werk beteekent
zelfs, niettegenstaande het de oorzaak is van de werkloosheid,
een zekere weelde. Er is overproductie. Hoe mag dan uit die
weelde armoede voortvloeien voor degenen, die die weelde
verschaffen? De mensch is verplicht tot arbeid voor de ge
meenschap om in zijn onderhoud te voorzien. Hoe moet de
Overheid nu ingrijpen. Door werkverschaffing? Daardoor
worden echter de voortbrengselen, noodig voor een behoorlijk
bestaan, niet vermeerderd. Het kan dus slechts een middel
zijn om de ledigloopende arbeiders bezig te houden, wat niet
beteekent, dat het geen nuttig werk zou zijn en dat daar
door ook elk nuttige arbeid zou zijn uitgesloten. Er ligt
integendeel een loffelijk streven in de werkverschaffing, omdat
daardoor het spook der werkloosheid verdreven wordt; goed
aangepakt, kan daardoor ook veel nuttige, loonende arbeid
worden verricht, want nog zoovele werken zijn in het belang
van stad en land uit te voeren, welke nagelaten zijn, omdat
geen geld daarvoor te vinden was. Maar een vermeerdering
der voortbrengselen vooreen behoorlijk bestaan wordt daardoor
niet, althans niet rechtstreeks verkregen. Doch wij zagen
reeds, dat daaraan geen gebrek was. Die vermeerdering is
niet noodig. Om deze redenen dan ook, zal die werkver
schaffing nimmer volgehouden kunnen worden, al is men
daarmede reeds gedeeltelijk op den goeden weg, n.l. afleiding,
wegvoering van het teveel aan arbeidskrachten. Het is ook
niet meer dan billijk, dat het teveel aan arbeidskrachten,
dat niet meer noodig is om ieder een behoorlijk bestaan te
verschaffen, wordt gebruikt ten dienste van het algemeen.
Door werkverruiming? Dit is de betere vorm van werk
verschaffing. Werkverruiming kan op verschillende wijzen
gevonden worden, maar nooit ka t daarmede improductieve
arbeid bedoeld worden, hetgeen wel onder werkverschaffing
begrepen kan zijn. Werkverruiming voor Leiden kan b.v.
gevonden worden door aanleg van nuttige werken als sport
velden, plantsoenen of, beter van meer noodzakelijke, voor
het volksbestaan direct van belang zijnde werken, als aanleg
van veemarkt, havens, industrieterreinen enz., en als tijdelijke
werkverruiming ook door vervroegde uitvoering van reeds
voorgenomen werken.
Door werk verschuiving? Regularisatie van den arbeid?
Gezien de omstandigheid, dat werkloosheid zelden in den
zomer dreigt, doch dat zelfs meermalen dan een tekort aan
arbeidskrachten wordt geconstateerd, ware ook te overwegen,
of «werkverplaatsing" geen heilbrengend middel kan zijn.
Wellicht kunnen vele werken van de Overheid of van parti
culieren even goed of met een beetje goeden wil bijna even
goed in den winter als in den zomer uitgevoerd worden
voor buitenwerken zal uitvoering in den zomer als regel te
verkiezen zijn, doch ook vele daarvan zijn, met eenige geldelijke
offers, wel naar den winter te verschuiven. Tot nog toe zag
men op dit punt hoofdzakelijk of alleen in het schildersbedrijf,
waarvoor des zomers steeds krachten tekort komen, actie.
Door het zoeken van een goed afzetgebied voor de voort
brengselen?
Ook dit middel kan iets helpen. Doch waar de werkloosheid
geen locaal, zelfs geen nationaal, maar een wereld-verschijnsel
is, zal het vinden van een goed afzetgebied slechts gelukken
aan die overheidslichamen, die daarin de meeste bekwaamheid
toonen te bezitten, die de grootste beschermende middelen
daarvoor kunnen toepassen, zoodat, waar een afzetgebied voor
den een gevonden wordt, dit voor den ander verloren gaat.
Dit middel kan de uitkomst dan ook niet brengen, althans
niet voor het geheel, maar moet falen, daar daardoor het
teveel aan arbeidskrachten niet wordt weggenomen of ver
minderd.
Door sociale maatregelen?
Reeds voor een groote deel wordt door allerlei sociale maat
regelen in de behoeften van den arbeider, waarvoor hij hulp
noodig heeft, voorzien. Steunkassen, ouderdomsverzekering,
ziekteverzekering, ongevallenverzekering enz. Voor een deel
helpt hij zelf mede hierin te voorzien en wordt het probleem
der werkloosheid mede door hem zelf opgelost. De steun
kassen stellen hem in staat voor een zeker aantal weken
tenminste gedeeltelijk in zijn onderhoud te voorzien. De ver
standige arbeider heeft, zoo mogelijk, gedurende den tijd, dat
hij werk heeft, iets overgelegd, zoodat hij de eerste weken,
al is het dan met zorgen toch rond kan komen. Maar wat,
wanneer de werkloosheid langer duurt, dan de kassen uit-
keeren Uitbreiding van deze sociale zorgen ware onder
oogen te zien. Maar ook de mensch zelf' moet sparen. Reeds
de Germanen deden dit; zij kenden nog geen geld, maar
borgen de veldvruchten in holen om ze te bewaren voor den
winter. Deze zorg voor den winter is een goede gewoonte,
die de tegenwoordige mensch zich niet behoeft te schamen
van zijn voorouders overgenomen te hebben. Maar dan moet
hij niet alleen een loon verdienen, dat hem een behoorlijk
bestaan geeft, maar een zoodanig loon, dat hij daarvan kan
overleggen, en wel zooveel dat hij ook in den tijd. dat zijn
arbeid niet meer noodig is, in het onderhoud van zijn gezin
kan voorzien. Voor de slappen, die die kracht tot zelfbeper
king, tot sparen niet bezitten, zullen andere, sociale maat
regelen om hen te dwingen, moeten genomen worden.
Door steunverleening aan werkloozen?
Hierdoor kan de factor, dat de mensch niet meer in staat
is in zijn onderhoud te voorzien, zelfs geheel worden wegge
nomen. Er is overvloed van voortbrengselen en daarom kan
te allen tijde volkomen worden voldaan aan de behoeften
van een behoorlijk levensonderhoud voor ieder. Toch kleven
vele fouten aan dit stelsel, die men uit en te na heeft kunnen
hooren. Een der ergste zou zijn, dat de arbeidsschuwheid in
de hand wordt gewerkt. Maar zouden niet vele van deze
fouten sterk overdreven worden?
Staat er niet iets veel ergers voor den eerlijken werkman
tegenover? Wanneer bij werkloosheid de kasuitkeering heelt
opgehouden, dan zal toch voor velen een steun zeer hard
noodig zijn en dan is het heel erg, wanneer de arbeider, die
liever arbeidt en geen steun wenscht, maar gedwongen is
dien te ontvangen, cmdat zijn gezin anders gebrek moet
lijden, moreel daardoor gedrukt wordt.
En nog erger wordt dit, wanneer de steunverleening eindigt
en de man wordt verwezen naar Maatschappelijk Hulpbetoon,
Armenraad of Armbestuur.
Niemand zou voor algeheele opheffing van dien steun willen
pleiten, maar meerderen verzetten zich toch tegen verruiming
van dien steun, die toch bij gebrek aan betere middelen zoo
hard noodig is.