24 MAANDAG 19 JANUARI 1931. stelling hebben en hun werk beschouwen als hun levenstaak". Leeuwarderadeel heeft de volgende bepaling: #Er wordt ter voorlichting van Burgemeester en Wethouders georganiseerd overleg gepleegd met het personeel der ge meente, betreffende: a. wat de bedrijven aangaat, de toepassing der economisch meest practische werkmethoden, waardoor de gunstige bedrijfs resultaten bereikt kunnen worden en verder de bedrijfs leiding en het bedrijfsbeheer". In Amsterdam is de zaak nog in onderzoek. Daar zijn dus nog geen positieve resultaten bereikt, maar achtte men het noodzakelijk eerst een onderzoek in te stellen, alvorens tot invoering der medezeggenschap over te gaan. Voor de zooveelste maal wil spreker thans aandringen om hier ter stede in navolging van zooveel andere plaatsen de Zondagswet minder streng toe te passen. Deze wet is zoo verouderd, dat zij nergens meer geheel wordt toegepast, omdat dit eenvoudig onmogelijk is; dan zou alle verkeer moeten worden stopgezet. Men probeert aan de Zondagswet een eenigszins dragelijke uitvoering te geven door haar in de practijk zich zooveel mogelijk te doen aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. De groote meerderheid der Leidsche bevolking zou zich er ongetwijfeld mee kunnen vereenigen dat hier de Zondagswet milder werd toegepast; dat dit niet geschiedt is de schuld der Katholieken, die hier verhinderen waar zij zelf elders aan meedoen. In tweeërlei opzicht is andere toepassing van de Zondagswet gewenscht. Vooreerst is bet onmogelijk om te Leiden eenige openbare bijeenkomst, betooging, optocht te houden, waar ook deelnemers van ver buiten Leiden worden verwacht, omdat de Zondag daarvoor de practisch eenige mogelijke dag is en het dan verboden is die bijeenkomst met zang of muziek op te luisteren. Het houden van landelijke bijeen komsten is te Leiden feitelijk onmogelijk. In de tweede plaats is het voor de koffiehuishouders, de bioscoophouders enz. een ergernis, dat wat te Leiden volgens de wet niet mag, in den Haag wel geoorloofd is. In den Zondagnamiddag trekken dan ook velen, die 's Zondags een gepaste ontspanning willen ge nieten, naar den Haag tot groote schade van de exploitatie van de inrichtingen van vermaak hier ter stede. Leiden wordt daardoor als woonstad niet aantrekkelijker gemaakt en het is toch feitelijk een ongerijmdheid, dat de minderheid der bevolking op deze wijze de meerderheid belet den Zondag door te brengen zooals de meerderheid dat wenscht. Als middel om aan de bezwaren van de minderheid tegemoet te komen, heeft spreker reeds eenige malen voorgesteld om de mildere toepassing der Zondagswet te beperken tot den Zondagnamiddag; hij zal dit thans weer doen en ditmaal zijn voorstel uitbreiden tot de publieke vermakelijkheden in het algemeen. Hij doet daarbij een beroep op de Katholieken, die spreker is daarvan overtuigd in den geest van hun Katholieke stadgenooten handelen, als zij zijn voorstel steunen. Ook tot de orthodox-Protestantsche leden van den Raad wenscht spreker iets te zeggen. Zij hebben bezwaar tegen zijn voorstel en zij staan sterk, omdat zij de wet op hun hand hebben, maar hij wil hen er op wijzen, dat in een bevolking zoo gemengd op godsdienstig en op politiek gebied met zulke uiteenloopende inzichten omtrent de moreele en sociale plichten van den mensch als hier te lande wordt aan getroffen, een dragelijke verhouding alleen mogelijk is, als men van weerskanten door een verstandige verdraagzaamheid tracht elkander zooveel mogelijk tegemoet te komen. De orthodox-Protestantsche voorstanders van een absolute Zondagsheiliging zullen er rekening mede moeten houden, dat een aanzienlijk deel der bevolking, waaronder ook velen van strenge levensopvatting, niets gevoelen voor die Zondags heiliging. Zetten zij door, dan beteekent zulks propaganda voor de opvatting, dat de meerderheid gerechtigd is uit te maken, dat de minderheid zich moet gedragen, ook in haar persoonlijk leveri, zooals de meerderheid dat wil. Of het een meerderheid is, betwijfelt spreker, maar hij gaat thans van die onderstelling uit. Spreker vindt zulks een afkeurenswaardige, maar tevens voor de meerderheid gevaarlijke houding, want zij geeft aan de minderheid een vrijheid om, als zij eventueel meerderheid mocht worden, even onverdraagzaam te handelen jegens de dan minderheid geworden meerderheid. Een tweede punt, dat spreker nog wenscht te behandelen, is de noodzakelijkheid van de uitzetting der Leidsche gemeente grenzen. Ofschoon hem bekend is, dat Burgemeester en Wet houders bezig zijn Gedeputeerde Staten te bewegen de uit zetting van die grenzen te bevorderen, wil hij toch ook iets in het belang van deze zaak zeggen. Veelal wordt de uitbreiding van het gebied eener groote stad door de bevolking bezien van één kant, n.l. dien van de belastingkwestie. De groote gemeente wil ook belasting heffen van hen, die even over de grens zijn gaan wonen om buiten de belastingheffing der groote stad te vallen; de inwoners der kleine gemeente willen vrij blijven van de grootere lasten, welke zij zullen hebben te betalen, als zij ingezetenen van de grootere gemeente worden. Zoo wordt herhaaldelijk geredeneerd en die argumentatie zal blijven gelden ook na de nieuwe regeling van de gemeentelijke financiën, al is de tegenstelling tusschen de lasten der groote en der kleine gemeente eenigermate verzwakt. De belastingkwestie mag echter deze zaak niet beheerschen. Het allesbeheerschende feit is, dat de indeeling in ge meenten in overeenstemming moet zijn met de bestaans- bronnen en met de sociale positie der ingezetenen. Wat economisch één geheel vormt, moet ook politiek tot een eenheid worden gemaakt. De stedelijke gedeelten eener plattelandsgemeentewelker bewoners volkomen dezelfde sociale belangen hebben als die der groote aangrenzende gemeente, behooren bij de groote gemeente te worden ge voegd. Met het oog op het feit, dat men niet elk oogenblik de grenzen der gemeenten kan veranderen, moeten in de grenswijziging ook opgenomen worden die deelen der ge meente, welke in de naaste toekomst een stedelijk karakter zullen aannemen. Vanuit dit standpunt bezien, zal zeer zeker een belangrijk deel van Oegstgeest en mogelijk ook een deel van andere omliggende gemeenten bij Leiden behooren te worden gevoegd. Of Leiden door die grensuitbreiding financieel belangrijk zal worden gebaat, is zeer de vraag, want tegenover meerdere inkomsten zullen ook groote uitgaven komen te staan aan verbetering van wegen, straten, rioleering, verlichting, onder wijs, politietoezicht enz. In verband met een billijke verdeeling der gemeentelijke lasten, een ordelijke regeling der bebouwingen en van de verkeerswegen, een goede verzorging van de sociale belangen van het groote geheel, dat Leiden met zijn naaste omgeving vormt, is zeker uitbreiding der grenzen gewenscht. Vooral is dat noodig met het oog op di verbetering van den toestand aan den overweg. De kosten voor die verbetering, welke in de millioenen loopen, zullen gedragen moeten worden, voor zooverre dat Leiden aangaat, niet alleen door de ingezetenen van het tegenwoordige Leiden, maar ook door hen, die nu niet tot Leiden behooren, doch als wonende ten noorden westen van de spoorlijn de meest belanghebbenden zijn bij den bouw van een tunnel. Spreker steunt namens zijn fractie ten krachtigste de pogingen van Burgemeester en Wethouders om tot een stevige uitbreiding van het Leidsche grondgebied te geraken. Spreker is hiermede gekomen aan het einde van zijn betoog. Hij maakt zich geen illusie, dat veel van hetgeen hij heeft voorgesteld of zijn partijgenooten nog zullen voorstellen zal worden aangenomen. Mogelijk dat de groote nood van vele ingezetenen den Raad in sommige opzichten anders doet handelen dan vorige jaren. Maar toch meent hij, dat de arbeid van zijn fractie gedurende een twaalftal jaren in den Leidschen Raad niet tevergeefs is geweest, dat menig besluit van den Raad niet zou zijn genomen of anders zou hebben geluid, als de krachtige aandrang in sociale richting van de sociaal-democratische Raadsleden zou hebben ontbroken. Spreker en zijn fractiegenooten gaan voort met hun arbeid. Er zijn vooral twee omstandigheden, welke hen vol moed hun taak in den Raad doen verrichten. Vooreerst het feit, dat zij vast overtuigd zijn, dat hun beginselen en hun inzichten den weg wijzen naar een betere toekomst, naar het socialisme, de maatschappij der planmatige productie, waarin orde zal hebben vervangen de wanorde van thans, waarin rijkdom en armoede zijn verdwenen en een matige welvaart het deel van allen zal zijn. De bevolking op te wekken dezen weg in te slaan, welke geleidelijk haar zal verlossen van den druk en de uitbuiting van het kapitalisme, haar op te wekken zich in te denken in de sociale verhoudingen der nieuwe maatschappij en zich door haar persoonlijk leven daarvoor geschikt te maken, is de mooie en aantrekkelijke taak, voor spreker en zijn partij genooten weggelegd. Zij betreuren het, dat hun streven zoo weinig sympathie ondervindt van de zijde van hen, die, hoewel geen socialisten, zeggen toch democratisch te gevoelen. Zij laten zich daardoor echter niet ontmoedigen, omdat er een tweede omstandigheid is, die voor hen bijzonder ver heugend is, n.l. dat hun aanhang voortdurend is gegroeid. Zoolang dit het geval is, kan geen tegenstand hen deren. De meerderheid der arbeidersklasse staat reeds aan hunne zijde; door haar gesteund zetten zij hun taak blijmoedig voort, welke in de eerste plaats dient om het proletariaat te ver lossen uit zijn positie van sociale ellende, maar die ten slotte de gansche maatschappij zal opvoeren tot hooger stoffelijk, geestelijk en zedelijk peil. Hun beginselen zullen hun de kracht geven om alle moeilijkheden te overwinnen! De heer Manders dankt het College voor al hetgeen het in dit jaar ten behoeve der gemeente gedaan heeft en is het absoluut niet eens met den heer van Eek, dat hier niet genoeg gewerkt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 12