MAANDAG 22 DECEMBER 1930.
341
voldongen feit te plaatsen door de school door katholieke
aannemers te laten bouwen, is de heer van Es wel zoo vrien
delijk zich daarbij neer te leggen, maar spreker heeft er wel
degelijk bezwaar tegen.
De heer Tepe heeft gezegd, dat spreker een goede gelegen
heid om de pacificatie te bevorderen ongebruikt heeft laten
voorbij gaan.
Spreker trekt zich daar absoluut niets van aan en wijst
dat verwijt terug naar de Rijksregeering, die er blijkbaar
precies eender over denkt en ten opzichte van deze zaak de
pacificatie ook niet heeft doorgevoerd. De Wethouder van
Onderwijs en zijn partij hebben heel wat meer invloed inde
Rijksregeering dan spiekers partij, zoodat spreker volkomen
gerechtigd is dat verwijt terug te wijzen naar de Rijks
regeering.
Naar aanleiding van de vraag van den Wethouder, hoe
spreker het vinden zou, wanneer de rechtsche partijen zich
op hetzelfde standpunt zouden stellen ten opzichte van het
openbaar onderwijs, zegt spreker er van overtuigd te zijn,
dat die partijen in het algemeen zoover gaan als zij maar
gaan kunnen om het openbaar onderwijs achteruit te brengen
en het bijzonder onderwijs vooruit. Het is trouwens het be
ginsel van deze partijen, dat de openbare school uitzonde
ring en de bijzondere school regel behoort te zijn, welk stand
punt ook meermalen in den Raad tot uiting is gekomen.
Dat juist voor deze kinderen bijzonder onderwijs reden
van bestaan zou hebben, is spreker absoluut niet met den
Wethouder eens. Ook is de vraag niet, of dit subsidie de
draagkracht van de gemeente te boven gaat. Maar de moeilijke
financieele omstandigheden, waarop het Rijk zich beroept in
verband met deze zaak, gelden evenzeer voor de gemeente
Leiden, ja nog in hoogere mate. Bovendien geldt het hier
een principieele beslissing, zoodat men de financieele ge
volgen ervan niet kan overzien, want men weet wel, waar
men begint, maar niet, waar men eindigt. Wanneer dit op
het oogenblik aan de katholieken wordt toegestaan, zal men
het later aan de gereformeerden en hervormden niet kunnen
weigeren. De Wethouder heeft al toegegeven, dat spreker
niet gesproken heeft van ongemotiveerd hooge bouwkosten,
maar het gaat er om, dat gemeentegelden worden gevraagd
voor een bouw, waarvoor men alleen katholieke aannemers
in aanmerking heeft laten komen. Ook heeft de Wethouder
gezegd, dat de meeste schoolbesturen practisch hetzelfde doen,
al zeggen zij het niet. Het doet spreker heel veel genoegen
deze erkenning van den Wethouder te hebben gehoord, want
hij had zoo iets ook wel eens vermoed, maar zoo-openlijk
is het nog niet gezegd.
Het komt dus hierop neer, dat de bijzondere scholen ge
heel gebouwd worden met geld van de overheid, terwijl
slechts aannemers en werklieden van een bepaalde richting
hieraan verdienen, want een katholieke aannemer heeft in
het algemeen ook katholiek personeel in dienst.
Spreker is blij om deze erkenning van den Wethouder,
maar dat is geen gelijkstelling, dat is het grootste onrecht,
want voor de openbare scholen, die ook met geld van de
overheid gebouwd worden, geldt deze bepaling niet. Bij
openbare scholen wordt geen enkele aannemer en geen enkele
arbeider uitgesloten, zoodat de katholieke aannemers de kans
hebben te verdienen aan de openbare scholen, terwijl zij de
zekerheid hebben van den bouw van katholieke scholen.
De Wethouder heeft niet geantwoord op sprekers vraag om
de bijzondere redenen te noemen, waarom deze school speciaal
door katholieke aannemers moest worden gebouwd. Als de
Wethouder dat niet beantwoordt, zal spreker het doen, omdat
de Wethouder zich in de commissie van onderwijs positiever
heeft uitgelaten. Daar heeft de Wethouder gezegd, dat het
gevaar bestaat, dat andersdenkenden zich onbehoorlijk ge
dragen tegenover het religieuse personeel. Het zal misschien
wel eens zijn voorgekomen, dat iemand onbehoorlijk is opge
treden tegenover het religieuse personeel van scholen, maar
ontkend moet worden, dat dit in het algemeen waar is. Dit
is zeker een beleediging voor andersdenkende aannemers en
werklieden, want in het algemeen weten zij zich in derge
lijke omstandigheden behoorlijk te gedragen. Het moet afge
keurd worden, dat een dergelijke disqualificatie aan het adres
van andersdenkenden door den Wethouder naar voren wordt
gebracht. Er doen zich overal wel eens verkeerde dingen
voor, doch dit is geen reden om uitsluitend katholieke aan
nemers te bevoordeelen.
Spreker stelt zich op het standpunt, dat niet verder moet
worden gegaan dan de wet eischt. Het is niet noodig zelf
een voorstel in te dienen, want wanneer het voorstel van
Burgemeester en Wethouders wordt verworpen, zal alleen
worden gegeven hetgeen de wet voorschrijft. Daarom kan
volstaan worden met tegen het voorstel te stemmen.
De heer Manders zegt, dat het wel van zelf spreekt, dat
hij zal stemmen voor het voorstel van Burgemeester en
Wethouders. De opmerking van den heer Groeneveld, dat
dit onderwijs voor die kinderen niet veel te beteekenen
zou hebben, bewijst, dat de heer Groeneveld toch bepaald
zeer weinig weet van hetgeen daar voor de kinderen wordt
gedaanuit de rede, die de Inspecteur van het Buitengewoon
Lager Onderwijs bij de opening van die school heeft gehouden,
is duidelijk gebleken, dat het onderwijs voor die kinderen
van zeer veel beteekenis is. Maar bovendien is het ook van
zeer veel beteekenis voor de kinderen van de gewone lagere
scholen, omdat de kinderen, die nu naar het buitengewoon
onderwijs kunnen gaan, het onderwijs in de gewone klassen
remmen.
In verband met de keuze van katholieke aannemers wijst
spreker er op, dat het minder beleefd zijn en het betoonen
van minder eerbied ten opzichte van religieuzen toch meer
voorkomt dan de heer Groeneveld schijnt te meenen. Dat is
geen verwijt aan andersdenkenden in het algemeen, maar
aan degenen, die dien eerbied niet hebben.
De heer Groeneveld: Eerbied behoef je niet te hebben,
dat is niet noodig.
De heer Manders zegt, dat men toch beleefd kan zijn, en
die beleefdheid wordt niet algemeen in acht genomen.
De heer Groeneveld: Dat is een algemeene insinuatie.
De Voorzitter verzoekt den heer Groeneveld niet te inter-
rumpeeren.
De heer Mandees zegt, dat het alleen geldt voor diegenen,
die het betreft, n.l. die zich onbeleefd gedragen, terwijl spreker
dan den heer Groeneveld en den zijnen dankbaar is, voorzoover
zij denzulken op dien plicht van beleefdheid wijzen.
Het is echter niet juist, zooals de Wethouder van Onderwijs
zeide, dat bijzondere scholen altijd op die wijze aanbesteding
houden. De roomsch-katholieke vakschool aan het Galgewater
bijv. is uitgevoerd door een niet-katholieken aannemer.
De heer Schüller zegt, dat de Wethouder nog al open
hartig is geweest door te beweren, dat ook de andere bij
zondere schoolbesturen de aannemers, die niet van hun
richting zijn, wegwerken, maar het niet openlijk in de be
stekken zetten. Waar hierop door de vertegenwoordigers van
de andere rechtsche partijen niet is geattendeerd, meent
spreker te mogen aannemen, dat die bewering juist is.
Tegenspraken
Spreker vraagt, of de Wethouder van Onderwijs hetgeen
hij gezegd heelt, ook kan bewijzen en of hij bereid is namen
te noemen van schoolbesturen, die dergelijke practijken toe
passen.
Spreker vraagt den Wethouder mede te deelen, welke
schoolbesturen deze tactiek toepassen met geld van de overheid.
De heer Tepe zegt, dat de heer Groeneveld hem van A tot
Z verkeerd heeft begrepen, speciaal wat dit laatste punt
betreft, want hij vergelijkt twee ongelijksoortige dingen.
Spreker heeft gezegd, dat een schoolbestuur, dat in dezelfde
omstandigheden verkeert er was dus geen sprake van een
Christelijk schoolbestuur, want het kan ook zijn een neutraal
of een liberaal schoolbestuur als dit schoolbestuur, op het
moment, dat de school gebouwd zou worden, volmaakt vrij
is. Dit schoolbestuur wist niet eens, of het subsidie zou
krijgen en het heeft geheel op eigen risico het geld voor den
bouw van de school bij elkaar gebracht. Het wist alleen, dat
het subsidie zou krijgen tot het wettelijk maximum, en toen
heeft het deze voorwaarde in de bestekken opgenomen.
Spreker heeft dus niet bedoeld, dat er schoolbesturen zouden
zijn, die dergelijke practijken zouden toepassen, zonder het in
de bestekken te zetten. Als eisch immers wordt gesteld bij
de aanbesteding van bijzondere scholen, die met gemeentelijk
subsidie werken, dat openbare aanbesteding moet plaats
hebben, dus is het absoluut buitengesloten, dat spreker dit
bedoeld kan hebben.
De Voorzitter meent, dat de Wethouder zijn bedoeling
eenvoudiger had kunnen verduidelijken door een verklaring te
geven van een uitdrukking, die hij heeft gebruikt. De Wet
houder heeft, naar spreker meent, gezegd: die zijn er openlijk
voor uitgekomen, waardoor de Raad den indruk kan hebben
gekregen, dat de andere schoolbesturen niet het recht heb
ben hun eigen aannemers te kiezen, doch het langs slinksche
wegen toch zouden hebben gedaan.
De heer Tepe wil, wanneer hij deze verkeerde woorden
gebruikt heeft, die gaarne terugnemen. Spreker heeft uit
sluitend willen zeggen, dat ook anderen, onverschillig, van
welke richting zij zijn de heer Schüller heeft hem geheel
ten onrechte het woord «christelijk" in den mond gelegd
onverschillig ook, of zij particulieren zijn of besturen van