340
MAANDAG 22 DECEMBER 1930.
Dat principe heeft ook bij de oprichting van de openbare
school voor minderwaardigen den doorslag gegeven.
Hetgeen omtrent de aannemers is gezegd kan niet gelden
als een tegen-argument, daar de school reeds op 1 October
geopend is, zoodat de gemeente daarop toch geen invloed
meer kan uitoefenen. Natuurlijk zal men allicht met de hier
gemaakte opmerking bij toekomstige verzoeken meer rekening
houden. Maar bij scholen als deze zijn er wel degelijk argu
menten aan te voeren om de voorkeur te geven aan een
katholieken aannemer.
Spreker meent den heer Groeneveld te kunnen gerust
stellen al wil hij zich niet binden voor de toekomst dat
er van den kant van de gereformeerden en hervormden niet
zoo spoedig zoo'n school te wachten is, want er bestaan inrich
tingen van christelijke philantropie, waar zulke kinderen uit
stekend geplaatst kunnen worden, zoodat er in deze kringen
aan een dergelijke school te Beiden geen directe behoefte
bestaat.
De heer Tepe zegt, dat het hem voorkomt, dat de heer
Groeneveld een heel geschikte gelegenheid om te bewijzen,
dat het ook hem ernst is de gedachte van de pacificatie,
zoowel volgens de letter als volgens den geest, zooveel moge
lijk door de voeren, ongebruikt heeft laten voorbijgaan. De
heer Groeneveld wenscht geen cent meer te geven dan de
wet eischt en ontneemt zichzelven daarmede het recht om
ertegen op te komen, wanneer later anderen zich op het stand
punt zouden stellen om aan het openbaar onderwijs geen
cent meer te besteden dan de wet voorschrijft.
Ook met het argument, dat bijzonder onderwijs voor deze
kinderen en voor een dergelijke school niet noodzakelijk zou
zijn, stelt de heer Groeneveld zich op het standpunt van vóór
de pacificatie. Het doel van de pacificatie was den strijd over
bijzonder of openbaar onderwijs uit te schakelen door deze
beide soorten van onderwijs op denzelfden voet te behandelen
en, wanneer men nu een bepaalde soort van lager onderwijs
niet in de gelijkstelling wil laten deelen, dan stelt men zich
daarmede op het standpunt van vóór de pacificatie. Uit het
geen bij de installatie van de Bevredigingscommissie is gezegd
door minister Cort van der Linden en uit hetgeen daarop is
geantwoord door den Voorzitter dier commissie, Dr. Bos,
blijkt duidelijk, dat het standpunt van al degenen, die aan
de pacificatie hebben deelgenomen, waartoe ook behoorden de
sociaal-democraten, is geweest om tot overeenstemming te
komen op de basis van het zooveel mogelijk op één lijn
behandelen van het openbaar en het bijzonder onderwijs. De
voorstanders van het openbaar onderwijs moeten zich niet
krampachtig vasthouden aan het openbaar onderwijs en de
voorstanders van het bijzonder onderwijs moeten niet zeggen,
dat het bijzonder onderwijs alleen recht van bestaan heeft,
maar men moet elkaar in dien geest de hand reiken, dat
men een algemeen volksonderwijs kan krijgen, waardoor beide
partijen ten volle bevredigd zullen zijn. De pacificatie moet
volgens den geest, meer nog dan volgens de letter van de
wet worden toegepast, want wanneer men dat niet doet, zal
de schoolstrijd weer in den Raad worden binnengehaald.
Spreker meent, dat het betoog van den heer Groeneveld,
dat het bijzonder onderwijs voor dit soort van leerlingen
niet noodig zou zijn, geheel ligt buiten de lijn van de paci
ficatie-gedachte en hij wenscht daarop dan ook niet nader
in te gaan. Dit bijzonder onderwijs is juist noodzakelijk voor
die kinderen en bij de pacificatie is uitgemaakt, dat ook het
bijzonder onderwijs in dezen tak gelijkgerechtigd is met het
openbaar onderwijs.
De Grondwet zoowel als de Lageronderwijswet hebben beide
het principe van de volmaakte gelijkstelling van het bijzonder
buitengewoon en het bijzonder openbaar onderwijs afgekondigd.
In de Grondwet staat het met zooveel woorden in artikel 195
en in artikel 127 van de Lageronderwijswet is ter uitvoering
van die bepaling in de Grondwet bepaald, dat de volmaakte
gelijkstelling zou worden doorgevoerd; alleen ontbreekt de
algemeene maatregel van bestuur, die ook inderdaad gevolg
geeft aan die voorgeschreven bepaling van de Grondwet,
zoowel als van de organieke wet. Dit is een fout van degenen,
die het Koninklijk Besluit hebben samengesteld, een fout
echter, die men vergeven kan op grond van den toestand van
de Rijksfinanciën. Nu behoeft dat voor Burgemeester en
Wethouders geen reden te zijn om te zeggen: wij maken
dezelfde fout.
Als de heer Groeneveld deze voordracht bestreden had uit
sluitend op dit motief, dat het hier gold een voor de gemeente
onbetaalbaar bedrag, dan had hij dezelfde motieven kunnen
gebruiken, die de Regeering er toe leidden, om destijds na
te laten in het Koninklijk Besluit de volledige gelijkstelling
door te voeren. De heer Groeneveld zal echter niet durven
betoogen, dat het extra-subsidie boven het subsidie, dat wettelijk
voorgeschreven is, de financieele draagkracht van de gemeente
zelfs op het oogenblik te boven zou gaaD.
De heer Groeneveld heeft als bezwaar aangevoerd, dat het
schoolbestuur eerst het schoolgebouw heeft gesticht en daarna
eerst het subsidie heeft aangevraagd. Dit argument kan niet
van kracht zijn, want het Koninklijk Besluit tot uitvoering
van de wet bepaald
»De rechtspersoonlijkheid bezittende instelling of vereeniging,
die een plaatselijke school in stand houdt en die in aanmerking
komt voor de Rijksbijdrage, bedoeld in artikel 4, heeft aan
spraak op eene bijdrage van de gemeente, waarin de school
gevestigd is."
Er is in dit geval een school gesticht, er is een school
bestuur, dat de school in stand houdt en dat in aanmerking
komt voor een bijdrage van het Rijk, dus is op grond van
artikel 26 van het genoemde Koninklijk Besluit aan de for
maliteiten voldaan en heeft het bestuur volkomen het recht
om na den bouw van de school subsidie aan te vragen.
Iets anders zou het zijn geweest, indien de heer Groeneveld
had kunnen aantoonen, dat er maar raak gebouwd was, dat
men te luxueus gebouwd had, dat men te veel terrein in
rekening gebracht zou hebben. Niets van dat alles heeft de
heer Groeneveld getracht aan te toonen en het zou hem ook
volstrekt onmogelijk zijn geweest zoo iets aan te toonen. Bet
schoolbestuur is zeer matig geweest in zijn eischen.
De heer Groeneveld: Heb ik daar dan iets van gezegd?
De heer Tepe zegt, dat de heer Groeneveld dit had moeten
zeggen, wanneer hij het voorstel had willen bestrijden, maar-
dat hij dit niet kan.
Met het bezwaar van den heer Groeneveld, dat alleen katho
lieke aannemers in aanmerking zijn gekomen, heeft dit voor
stel rechtstreeks niets te maken. Spreker is er van overtuigd,
dat ook andere besturen practisch precies hetzelfde doen,
zonder altijd eerlijk in de stukken te zetten, dat zij het doen.
Spreker zegt dit niet van schoolbesturen van een bepaalde
richting, maar geheel in het algemeen genomen en hij meent,
dat er toch ook niets tegen is, dat zij dat doen. Wat voor
bezwaar kan er tegen zijn vraagt spreker om in een
bepaald geval, wanneer een aannemer aan redelijke eischen
voldoet en van een bepaalde richting is, hem het werk op
te dragen?
Bij katholieke scholen van dezen aard, speciaal bij inge
bouwde scholen, zijn er inderdaad zeer bijzondere redenen
om een dergelijke bepaling in het bestek op te nemen.
De heer Groeneveld: Wilt u die bijzondere redenen even
noemen?
De heer Tepe zegt, dat de heer van Es ze reeds genoemd
heeft. Katholieke aannemers hebben vaak een juister besef
van de houding, die het werkvolk heeft aan te nemen in
dergelijke ingebouwde scholen. Er hebben zich wel eens
onaangenaamheden voorgedaan door het onjuiste optreden
van aannemers, die geen voldoende begrip hadden van de
omgeving.
Spreker gelooft niet, dat het noodig is het voorstel van
Burgemeester en Wethouders nog verder te verdedigen. De
heer Groeneveld heeft het bestreden op grond van argumenten,
die gedeeltelijk langs de zaak heengaan en die gedeeltelijk
hem stellen op het standpunt van vóór de pacificatie.
De heer Groeneveld zegt in antwoord aan den heer vari
Es, dat de openbare school voor buitengewoon onderwijs aan
zwakzinnigen zoo goed mogelijk voorziet in de behoefte, voor
zoover dat met het leerlingenmateriaal mogelijk is, want het
is ten eenenmale onmogelijk aan die kinderen veel bij te
brengen. Wat in dat opzicht gedaan wordt door de open
bare school is uitmuntend.
De heer Wilmer. Dat zoudt u ook van het gewoon lager
onderwijs kunnen zeggen.
De heer Groeneveld blijft er bij, dat ten opzichte van
godsdienst of politiek aan dit soort kinderen absoluut niets
is bij te brengen. Men kan aan die kinderen iets van lezen
en schrijven leeren, maar daarmede is het uit. Het is daarom
niet noodig dit onderwijs te splitsen naar de verschillende
godsdienstige en politieke richtingen. Indien Leiden een groote
stad was en men kon twee of drie van die scholen voldoende
bevolken, dan zou daar geen bezwaar tegen zijn, maar het
is op het oogenblik buitengewoon kostbaar om dit onderwijs
te splitsen, terwijl de resultaten toch altijd onbevredigend
zullen blijven.
Spreker hecht weinig waarde aan de verklaring van den
heer van Es, dat bij de gereformeerden en de hervormden
geen plannen bestaan om een dergelijke school op te richten,
want er zijn geen waarborgen, dat die plannen niet zullen
ontstaan. Dan komen er vier scholen voor dit onderwijs,
terwijl er maar een beperkt aantal leerlingen aanwezig is.
Wanneer een instelling zoo brutaal is den Raad voor een