MAANDAG 22 DECEMBER 1930.
349
De heer Elkerbout heeft de vorige maal reeds naar aan
leiding van een voorstel gezegd, dat hij er ook zeer veel voor
voelde, dat de werkloozen, die uit de werkloozenkassen trekken
en minder ontvangen dan de andere, voor een toeslag in
aanmerking zouden komen. Waar het College van Burge
meester en Wethouders met betrekking tot deze zaak een
gedachte heeft geuit, die ongeveer in die richting gaat, zooals
uit het voorstel blijkt, daar mag men zeker zijn, dat het
College van Burgemeester en Wethouders rekening zal houden
met de opmerkingen, die in de vergadering gemaakt zijn.
Spreker neemt aan, dat de genoemde cijfers omtrent het
aantal werkloosheidsdagen in 1925 en 1930 goed zijn, maar
wil toch opmerken, dat sedert 1925 het aantal leden van de
organisaties belangrijk is toegenomen en dat mitsdien het
aantal werkloosheidsdagen grooter kan zijn dan in 1925. Ook
zou het jaar 1922 meer geschikt zijn voor vergelijking dan 1925.
Van het College mag niet verwacht worden, wanneer het
geval zich voordoet, dat iemand in het tijdvak, dat in de
stukken wordt genoemd, een dag gewerkt heeft en mitsdien
geen recht heeft op uitkeering, dat het precies zal muggeziften
om te trachten daar onderuit te komen. Spreker zou het
een schande noemen, wanneer Burgemeester en Wethouders
in een dergelijk geval zouden zeggen: Die man krijgt het
niet. Spreker heeft niet den indruk, dat Burgemeester en
Wethouders dat zullen doen, doch dat zij de zaak soepel
zullen uitvoeren.
De heer Goslinga merkt op, dat de heer van Stralen een
pleidooi gehouden heeft voor de Kerstgave, doch dat deze
geen enkel argument heeft aangevoerd, waarom die zou
moeten worden verdubbeld. De argumenten, die hij in 1925
gebruikte, heeft hij nu weer gebruikt, maar waarom dit nu
moet worden verdubbeld, heeft hij niet aangetoond. Inder
daad is de werkloosheid uitgebreid en zijn er meer men-
schen door getroffen, maar dat dit een reden zou zijn om
de uitkeering te verhoogen, neemt geen enkel College in
Nederland aan; noch het College van Burgemeester en Wet
houders in Amsterdam, noch in den Haag, noch in Rotter
dam, noch in Utrecht heeft dit als argument aangevoerd.
Ook de wethouders, die geheel zijn van de kleur van den
heer van Stralen, voeren dit argument niet aan.
De heer van Stralen. Zij doen intusschen meer dan u.
De heer Goslinga zegt, dat de Dordtsche wethouder San
ders een rijksdaalder geett. Zelfs in het rijke den Haag geeft
men 25% en aan de ongeorganiseerden 1.50. Dat zijn feiten,
die niet te weerspreken zijn. Ook in Amsterdam is de ver
hooging afgewezen.
Wat de uitbreiding betreft heeft de heer van Stralen den
Raad niet kunnen overtuigen. Er hebben zich verleden jaar
enkele gevallen voorgedaan, waarbij menschen er buiten
vielen. Er zijri vrij wat meer andere gevallen, maar juist
degenen, die vlak voor Kerstmis werkloos worden, vallen er
buiten; ten aanzien van hen kan niet worden aangenomen,
dat een bijzondere overheidssteun noodzakelijk is. Wanneer
er menschen zijn, die één of twee dagen gewerkt hebben,
dan kunnen de organisaties die gevallen voorleggen aan den
Directeur voor Sociale Zaken, waarna over die gevallen een
billijke beslissing genomen zal worden. Indien iemand in
twee dagen door bijzondere omstandigheden een groot bedrag
zou hebben verdiend, dan is het echter iets anders.
De heer van Stralen komt terug op den raad van den
heer Wilmer om zaken als deze niet direct in openbare ver
gadering te behandelen. Spreker zou willen vra'gen, of Burge
meester en Wethouders, waar zij in openbare vergadering
zulke felle tegenstanders zijn van het voorstel, een andere
houding zouden hebben aangenomen, wanneer de zaak eerst
in de Commissie voor Sociale Zaken was gebracht. Spreker
neemt niet aan, dat er voor de werkloozen dan meer bereikt
zou zijn dan thans.
Het valt spreker tegen, dat de heer Wilmer getracht heeft,
een verklaring van zijn houding te geven, die spreker in
strijd acht met zijn houding in de vorige vergadering. Het
feit, dat een aantal menschen van zijn richting
De heer Goslinga: Het waren geen georganiseerden en
om zulke adressen geeft u ook niet.
De heer van Stralen zegt, dat ongeorganiseerden ook
moeten leven.
De heer Wilbrink: Dat is voor den eersten keer, dat wij
dat hooren van den heer van Stralen.
De heer van Stralen zegt, dat het niet op zijn weg ligt,
maar hij zou er niet in meegaan, wanneer men den georga
niseerden steun gaf en de anderen zou laten stikken.
De heer Wilbbink: Als ik het er voor opnam, heb je ge
zegd: Ik heb daar niets mee te maken.
De heer van Stralen zegt, dat hij deze zaken niet expres
in openbare behandeling brengt. Hij is er verklaard voor
stander van ze af te doen in overleg, zooals dat te Amster
dam geschiedt en te Den Haag, waar de Colleges van Burge
meester en Wethouders overleg plegen met de vakcentrales
en zelfs bij de behandeling van de begrooting bijna geen
werkloosheidsdebat voorkomt. Door dat overleg wordt in die
gemeenten verkregen wat men hier met den besten wil van
de wereld niet gedaan kan krijgen.
De heer Wilmer: Als uw partijgenooten Wethouder zijn,
doen zij niets meer dan de heer Goslinga hier. Dat moet u
nu eens toegeven.
De heer van Stralen kan dat niet toegeven, want het is
niet zoo.
De heer Goslinga Nog minder.
De heer van Stralen ontkent dit. Spreker wijst op een
artikel van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam in
de pers in zake de maatregelen, die zij zouden nemen met
betrekking tot de toenemende werkloosheid. Dat heeft men
van een College van Burgemeester en Wethouders in Leiden
nog nooit gehad. Al moet spreker toegeven, dat bijv. de
Kerstgave niet hoog is in Amsterdam, toch kan hij zich niet
laten aanleunen, dat men zegt, dat de toestand daar gelijk is
of slechter is dan in Leiden.
De heer Parmentier: De uitkeering is toch niet hooger.
De heer van Stralen merkt op, dat in den Haag en Am
sterdam reeds gedurende eenige jaren de werklooze arbeiders,
die uit hun kas trekken en die als regel minder steun ont
vangen dan de gemeentelijke steunuitkeering bedraagt, een
toeslag ontvangen tot het bedrag aan steun, dat zij latei-
zullen krijgen.
De heer Goslinga zegt, dat de heer van Stralen er omheen
praat, want dit heeft met de Kerstgave niets te maken. In
bet rijke Den Haag met 6 opcenten geeft men ook slechts 25%.
De heer van Stralen wijst er op, dat daar tot 6.— de
huishuur wordt betaald en 2/3 van hooger dan 6.
De Voorzitter vraagt, of de heer van Stralen dit bij de
begrooting wil behandelen.
De heer van Stralen zegt, dat het gaat over de totale
voorziening voor de werkloozen. Al zou in geen enkele ge
meente in Nederlar d een hoogere toeslag dan 25% van de
Rerstuitkeering worden gegeven, dan zouden de sociaal
democraten nog wel de vrijmoedigheid vinden dit in Leiden
voor te stellen. Spreker vraagt, op welke wijze de arbeiders
in deze dagen, die toch door rechts in het algemeen graag
als feestdagen werden beschouwd, moeten feest vieren, als het
geld ontbreekt om het allernoodigste voor hun gezin aan te
schaffen. Het voorstel om meer Kersttoeslag te geven lag
eerder op den weg van de heeren van rechts dan op dien
van de sociaal-democraten.
De heer Manders wenscht even zijn stem te motiveeren.
Spreker meent, dat een ruime steun aan de werkloozen noodig
is. Het geld is voor hem geen factor van beteekenis en kan
in deze omstandigheden zeer zeker geen gewicht in de schaal
leggen. Waar zoowel levensmiddelen als brandstoffen, kleeding
en schoeisel of de middelen om deze voortbrengselen te pro-
duceeren voldoende in voorraad zijn, daar meent spreker,
dat deze producten aan niemand onthouden mogen worden,
maar in voldoende mate moeten worden verstrekt. Wanneer
dit bereikt kan worden door het verschaffen van werk, is dit
het beste, maar het kan niet altijd en dan moet het op een
andere wijze gebeuren, waarbij toch wel in het oog dient
gehouden te worden, dat geen wantoestanden ontstaan. Met
dat al mag men niet uit het oog verliezen, dat tegenover deze
zorg, waartoe mede de gemeenschap verplicht is, de zorg van
den arbeider staat om, zoo ver hem dit mogelijk is, door
sparen of op een andere wijze hierin te voorzien en zooveel
mogelijk te voorkomen, dat hij reeds bij de eerste moeilijk
heid, welke zich voordoet, op steun is aangewezen.
Ten deele gebeurt dit echter reeds: de arbeider zorgt daar
voor door een wekelijksche storting in de werkloozenkas.
Waar nu hier door het voorstel-van Stralen de mogelijkheid
tot misbruik is buitengesloten en er naar sprekers oordeel
zelfs ruimere voorzieningen noodig zouden zijn, zal spreker
voor het voorstel-van Stralen stemmen, daarbij echter het