348
MAANDAG 22 DECEMBER 1930.
Dat zou niet zoo heel veel meer kosten en dan zijn al die
personen geholpen.
Burgemeester en Wethouders hebben de grens gesteld op
1 December, blijkbaar in de veronderstelling, dat de menschen,
die korter werkloos zijn, er heelemaal niet voor in aan
merking behoeven te komen. Maar er zijn organisaties bij,
wier kasuitkeering geruimen tijd loopt. De bouwvakarbeiders
bijv. hebben recht op 50 dagen en kunnen dus, in zoover zij
in het le halfjaar niet werkloos waren, ongeveer 9 weken
werkloos zijn, vóór ze uit de kas trekken. Wanneer zij nu
tusschen 1 en 20 December drie dagen gewerkt hebben, dan
worden zij van de Kerstuitkeering uitgesloten, terwijl degenen,
die kort vóór 4 December werkloos zijn geworden er wel
van profiteeren.
De heer Goslinga: Dat zijn misschien twee of drie ge
vallen. Laat ze die maar voorleggen, hoor!
De heer van Stralen zegt, dat zulke gevallen er toch heusch
wel zijn, en wanneer nu de menschen, die minder inkomsten
hebben dan wanneer ze in den steun zijn
De heer Goslinga: Of die gisteren werkloos zijn geworden!
De heer van Stralen zou daar iets voor voelen, bijv. de
laatste twee weken.
De heer Goslinga: Zoo is het voorstel van Burgemeester
en Wethouders.
De heer van Stralen zegt, dat dat voorstel een heel andere
strekking heeft.
Spreker zou gaarne van anderen kant uit den Raad ver
nemen, of men niet van oordeel is, dat er reden is zijn
voorstel aan te nemen. Het is na Kerstmis, maar de heer
Wilbrink heeft ook gezegdje kunt het na Kerstmis wel
uitbetalen. Spreker is nog het denkbeeld aan de hand gedaan
25% als Kersttoeslag en 25% als Oudejaarstoeslag. Uit alles
blijkt, dat de Raad geen zonde zal begaan en dat er ook niet
met het gemeentegeld gesmeten wordt, wanneer het voorstel
wordt aangenomen om eenige verheldering te brengen in de
gezinnen van de werkloozen.
Mevrouw Braggaar—de Does zegt, dat Burgemeester en
Wethouders ter bestrijding van het voorstel hebben aange
voerd, dat de werkloosheid niet zoo groot en van niet zoo
langen duur is als in 1925. Spreekster wil echter wijzen op
de uitgebreidheid van de werkloosheid en zegt, dat men zelf
tot de arbeidersklasse moet behooren om den ernst ervan te
kunnen voelen. Wanneer in een familie werkloosheid voor
komt, wordt door andere familieleden in zulke dagen veelal
hulp verleend in den vorm van kleeding, een maaitijd of een
versnapering, maar wanneer in een familie zeer veel werk
loosheid voorkomt, dan is dat niet meer mogelijk. Zooals het
nu gebeurt in de families gaat het ook met de particuliere
instellingen van liefdadigheid, waarvan speekster persoonlijk
niet zoo'n groot voorstandster is. Verschillende menschen
worden door de korte ondersteuning gedwongen zich tot die
instellingen te wenden, maar daar zegt men: Er zijn er zoo
veel; wij kunnen er niets aan doen. Dit is zeker een argument,
dat ten gunste van het voorstel van den heer van Stralen
mag aangewezen worden.
Aangaande het besluit, dat genomen is in de Commissie
voor Maatschappelijk Hulpbetoon om tijdens de Kerstvacantie
in plaats van de schoolkindervoeding eenige tegemoetkoming
te geven, zegt spreekster, dat het een stap in de goede richting
is en dat het haar moed geeft op den ingeslagen weg voort
te gaan. Telken jare worden de voorstellen, door de sociaal
democraten gedaan, verworpen, maar er blijkt dan toch wel
een goede grond in te zitten. Dit is wel niet geheel wat zij
hebben voorgesteld, maar het is toch al vast een begin.
De Voorzitter verzoekt mevrouw Braggaarde Does bij
de Kerstgave te blijven.
Mevrouw Braggaarde Does zegt, dat in de stukken ook
schoolkindervoeding wordt genoemd, hetgeen gedaan is door
Maatschappelijk Hulpbetoon. Aangezien spi eekster deel uitmaakt
van die Commissie en zij daar een afwijkend standpunt heelt
ingenomen, meent zij recht te hebben daar iets over te zeggen
en vraagt zij daar toestemming voor.
De Voorzitter: Dat is niet de Kerstgave, waarover u
spreekt.
Mevrouw Braggaarde Does vraagt, of dit punt wordt
gesplitst, zoodat zij straks gelegenheid krijgt daarover te
spreken.
De Voorzitter zegt, dat daarvoor gelegenheid is bij de
rondvraag, maar dat nu alleen de Kerstgave aan de orde is.
Mevrouw Braggaar—de Does wijst er op, dat in de stuk
ken niet alleen gesproken is over de Kerstgave, maar ook
over hetgeen in verband daarmede gedaan is.
De Voorzitter: Gaat u dan maar verder.
Mevrouw Braggaarde Does zegt verder, dat bij het
voorstel in de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon
de bedoeling heeft voorgezeten, dat de kinderen tijdens de
vacantie de hoog noodige voeding zouden krijgen. Toen is
door spreekster opgemerkt, dat men door het verstrekken van
geld niet de noodige zekerheid heeft. Want er zijn ook ge
zinnen, waar de bitterste armoede heerscht en waar buiten
de schoolgaande kinderen er jongeren zijn, maar die erbuiten
vallen. Nu zal men zeggen: het is geen goede moeder, die
het geld niet voor die kinderen besteedt, doch ik zeg, het is
geen goede moeder, die aan enkele kinderen voedsel geeft
en de andere laat toezien. Spreekster heeft het voorstel gedaan
om aan alle kinderen eten te geven, die tijdens de Kerst
vacantie geen schoolvoeding krijgen, zoodat men er van ver
zekerd kan zijn, dat alle kinderen het voedsel krijgen, dat
zij noodig hebben. Aanvankelijk was voorgesteld 75 ct. per kind
per week en later is dat verhoogd tot 1.Hoewel spreek
ster aanvankelijk dit bedrag te laag achtte, heeft zij toch haar
stem aan dit voorstel gegeven, omdat zij het beter vond
1.te geven dan dat niets werd gedaan. In het algemeen
zullen de heeren, hier tegenwoordig, niet weten, wat een
middagmaal voor een kind kost, doch ieder zal wel be
grijpen, dat men voor \1\ cent geen maal voor een hongerig
kind kan klaar maken, en zeker niet in een gezin, waaraan
alles gebrek is.
Spreekster bejammert het, dat een groep uitgesloten is.
De kinderen van ouders, die niet gesteund worden, krijgen
die voeding niet, terwijl toch alle kinderen het noodig hebben.
Het is niet juist, dat de kinderen maar klakkeloos die voeding
krijgen, want er wordt wel degelijk een ernstig onderzoek
ingesteld, of het noodzakelijk is. Men ziet, dat voor het eene
kind vergoeding wordt gegeven en voor het andere niet.
Gaarne zou spreekster zien, dat Burgemeester en Wethouders
daarin verandering brengen.
Spreekster heeft deze op- en aanmerkingen gemaakt, niet
omdat zij meent, dat er in het voorstel niets goeds zit, maar
om er eenige verbeteringen in te brengen, die zeer zeker
gewenscht zijn.
De heer Wilmer meent, dat er over deze zaak niet veel
behoeft te worden gesproken en zal niet ingaan op alles, wat
de heer van Stralen heeft gezegd, maar liever het antwoord
van den Wethouder afwachten. Spreker is eenige malen ge
citeerd, maar wanneer men het verslag van de vergadering
opslaat, dan zal men zien, dat spreker gezegd heeft, dat hij
hoopte, dat de discussie tot eenige verruiming in de onder
steuning door de Kerstgave zou leiden, speciaal wat betreft
de categorie van personen, die daaronder vallen. Aan dien
wensch is in het voorstel op zoodanige wijze voldaan, dat
ook de heer van Stralen tevreden kan zijn. De catagorie van
personen, die ervoor in aanmerking komen, is daarbij uitge
breid. In gemoede wil spreker nog enkele woorden tot den
heer van Stralen richten. Hem wordt wel eens het verwijt
gedaan, dat zijn voorstellen in het belang van de werkloozen
niet direct de belangen van de werkloozen beoogen, maar
politieke propaganda. Spreker begrijpt, dat het verwijt grie
vend is, maar men moet zorgen en dit geldt voor alle
partijen in den Raad zelfs niet den schijn van dit verwijt
op zich te laden. Dat gebeurt echter, wanneer zaken, die met
meer kans op succes in besloten vergadering besproken zou
den kunnen worden, rauwelijks in openbaar debat worden
gebracht. Indien de heer van Stralen deze zaak in de Commissie
voor Sociale Zaken ter sprake had gebracht, dan zou hij »en
petit comité" meer succes hebben gehad dan wanneer hij ze
zonder voorafgaand overleg rauwelijks in openbare Raads
vergadering aan de orde stelt, waarbij men den schijn op
zich laadt de zaak ter hand te nemen ter wille van de
politieke propaganda voor zijn partij. Dat moeten alle politieke
partijen in het bijzonder in deze kwestie vermijden. De
S. D. A. P. zal er zoo goed als elke andere partij van overtuigd
zijn, dat het politiek van de allerslechtste soort zou zijn uit
de ellende, die op het oogenblik heerscht, munt te slaan voor
welke politieke partij ook.
Daarom moet de heer van Stralen op sprekers woord ge-
looven hoewel het goed bedoeld kan zijn dat deze
goede bedoeling veel beter tot haar recht zou zijn gekomen,
wanneer deze zaak niet in eens op de publieke markt was
gegooid, maar indien eerst daarover overleg was gepleegd in
de commissies, die daarvoor zijn aangewezen.