MAANDAG 22 DECEMBER 1930. 345 het College moeten worden gesteld, waarvan de wethouders er vier houden en de overige worden uitgedeeld aan ver schillende ambtenaren. Nu de gemeente een autobusdienst gaat subsidieeren, is de vraag, of het niet wenschelijk is daarbij een dergelijke voorwaarde te bedingen. In andere plaatsen geldt daarvoor het motief, dat de Raadsleden zich herhaaldelijk voor gemeentezaken moeten verplaatsen van het eene deel van de stad naar het andere, zoodat zij dan van een ver voermiddel gebruik moeten maken. Het is een zaak, waar spreker persoonlijk geen belang bij heeft, want hij woont in een stadsgedeelte, waar de autobussen niet komen. Spreker heeft hierover met den directeur gesproken en deze heeft hem gezegd, dat hij daartegen geen bezwaar zou hebben, doch het in tegendeel zeer op prijs zou stellen. De heer Goslinga Dat moet u noodig met zoo'n man gaan bespreken vóór een subsidieregeling, want dan belooft hij alles; ook voor uw vrouw en kinderen. De heer Groeneveld zegt, dat de directeur heeft verklaard dit gaarne te doen, omdat hij dan Raadsleden als controleurs krijgt en zij dan kunnen waarnemen, hoe goed zijn dienst geregeld is. Spreker heeft tot den directeur gezegd, dat hij geen voorstel zal doen, omdat men hier te doen heeft met een onderneming, die met verlies werkt en een dergelijke bepaling het bedrijf eenigszins zou bezwaren. Spreker brengt de zaak in den Raad, zooals hij ze met den directeur besproken heeft, het aan den Raad overlatende, of er nog stappen zijn te doen. Hoofdzaak is echter, dat de gemeente medezeggenschap heeft in de arbeidsvoorwaarden van het personeel, en daarom dient spreker het volgende voorstel in: «Ondergeteekende stelt voor aan het voorstel van Burge meester en Wethouders toe te voegen bij a 6°. dat de arbeidsvoorwaarden van het personeel de goed keuring van ons College behoeven." De Voorzitter deelt mede, dat door den heer Groeneveld het volgende amendement is ingediend: »Ondergeteekende stelt voor aan het voorstel van Burge meester en Wethouders toe te voegen bij a 6e dat de arbeidsvoorwaarden van het personeel de goed keuring van ons College behoeven." Het amendement van den heer Groeneveld wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraad slaging uit. De heer de Reede zal zich beperken tot den financieelen kant van de zaak, waar de heer Donders op het algemeen belang, dat er mede gemoeid is, reeds voldoende de aandacht heeft gevestigd en dit door een ieder zal worden erkend. De heer Bosman heeft er op gewezen, dat het verlies in de verschil lende jaren niet steeds uit dezelfde factoren bestaat. Inder daad ging het onder den vorigen bedrijfsleider minder goed dan onder den tegenwoordigen en bovendien is men zich gaan toeleggen op beter materiaal. Het gehuurde ma teriaal heeft echter maar een zeer ondergeschikte plaats ingenomen in de exploitatie, zoodat men gerust kan zeg gen, dat er over het geheel vrijwel uitsluitend is gewerkt met eigen materiaal, zoodat de afschrijvingen dus ten volle op de winst- en verliesrekening moeten drukken. In die 2| jaar is een zoo belangrijk verlies geleden, dat het door de onderneming moeilijk kan worden ingehaald, Indien de ge meente de exploitatie ter hand had genomen, zou ook zij dat verlies hebben geleden, omdat zoo'n onderneming zich moet inburgeren en slechts geleidelijk tot een voldoende vervoer- capaciteit kan komen. De vraag, of de volle vervoercapaciteit reeds is bereikt, is door den heer Bosman niet geheel beves tigend beantwoord, maar in dat opzicht kan spreker zich niet met den heer Bosman vereenigen. Deze heeft gezegd, dat er nog wel heel wat uitbreiding zal komen, maar de cijfers wijzen dat niet uit. De stijging gaat in den laatsten tijd zoo langzaam, dat men kan aannemen, dat de onderneming op een normaal peil is aangeland en dat de vooruitgang in het vervolg niet zoo groot zal zijn als men tot nu toe heeft waar genomen. Zij zal in de toekomst een gevolg zijn van het in nemen van een behoorlijk vaste plaats in het Leidsche verkeer en dus geen groote verschillen meer kunnen aanwijzen, tenzij de dienst wordt uitgebreid. Men staat voor het feit, dat deze dienst groote verliezen heeft geleden en dat deze in de eerst volgende jaren nog zullen aangroeien. De gemeente moet deze verliezen zeer zeker niet voor haar rekening nemen, maar tegen het tegemoet komen in de oprichtingskosten is geen bezwaar, vooral niet omdat, wanneer deze onderneming winst gaat maken, de gemeente vrij is van het betalen van subsidie. Hier is op een behoorlijke manier gezorgd voor het risico van de gemeente en het staat vast, dat, wanneer de onderneming eenmaal gaat marcheeren, de gemeente het subsidie van f 6000.niet behoeft te handhaven. Spreker kan zich niet vereenigen met het voorstel om het subsidie voor slechts 5 jaren te verleenen, want de gemeente heeft zich gewaarborgd voor het niet meer betalen van sub sidie, wanneer er winst gemaakt wordt. De termijn van 10 jaren kan gerust worden aangehouden, omdat men daarmede den ondernemer in de gelegenheid stelt gedurende dien tijd te werken op de manier, waarop hij tot nog toe gewerkt heeft. De afschrijving is voor een dergelijke onderneming niet zoo absurd. In drie jaren moeten de bussen afgeschreven worden, omdat hetgeen er van over is niet veel meer beteekent. Wan neer deze dienst ging rijden met hetzelfde materiaal, waar mede men vroeger de stad bediende, zou spreker geen prijs stellen op het handhaven van deze onderneming. Het gevaar, waarover de heer van Es gesproken heeft, dat de onderneming binnen de 10 jaren zou worden stopgezet, is buitengewoon gering, want door het subsidie zal het bedrijf zoo gedreven kunnen worden, dat het zichzelf kan dekken en het verlies eenigszins zal worden ingehaald. Zoolang men een zichzelf dekkend bedrijf heeff, is men niet zoo gauw ge neigd het stop te zetten. Wanneer na 10 jaren deze quaestie weer ter sprake zal komen, is de kans groot, dat het bedrijf self-supporting geworden is, zoodat men dan ook niet tot stopzetten zal overgaan. Er zijn vele redenen voor om niet zelf het bedrijf te voeren. Allereerst deze reden, dat het bedrijf reeds 2| jaar bestaat, zoodat het dus moeilijk te verdedigen is om dit bedrijf, dat de oprichtingskosten heeft uitgegeven en zijn positie in Leiden degelijk heeft vastgemaakt, op zij te zetten en te vervangen door een overheidsbedrijf. Spreker heeft tot zijn genoegen gehoord, dat de heer Groe neveld de loonen niet zoo slecht vindt, een compliment, dat onder deze omstandigheden van zeer groote waarde is, omdat de onderneming met verlies heeft gewerkt. De particuliere ondernemingen weten dus ook nog wel eens te waardeeren, dat hun personeel op een behoorlijke manier zijn plicht ver vult, zoodat zij daarvoor veel betalen, ondanks de verplich tingen, die het bedrijf oplegt. Het idee van het vrije vervoer is wel aardig, maar waar schijnlijk heeft de heer Groeneveld het meer als aardigheid geopperd dan als werkelijkheid. Spreker kan zich niet voor stellen, dat men er voor te vinden is bij dergelijke onderne mingen en ook bij de tram vrij vervoer te geven. Is er een zoo levendig verkeer tusschen Tuinstadwijk en de Kooi, dat men daarvoor vrij vervoer moet hebben? Er is toch ook een grens. Hoe meer dergelijke voordeelen beperkt worden, hoe beter. De eigen telefoon bewijst goede diensten, maar zoo lang er nog niet begonnen wordt aan den tunnel onder het station, hoopt spreker, dat men niet verder dezen weg zal opgaan en dergelijke emolumenten zooveel mogelijk zal beperken. De heer Parmentier vindt de gestelde voorwaarden vrij oppervlakkig geredigeerd. Wat verstaat hetCollege bijv. onder een «redelijk" dividend? Dan wordt voorgesteld, dat de administratie van den lokalen autobusdienst geheel afgescheiden gehouden zal worden van de administratie van het overige bedrijf. Maar hoe zal die administratie wezen? In punt 3 wordt wel gezegd, »dat aan de gemeente op de door ons College te bepalen wijze de gelegenheid wordt gegeven in de boeken van de Vennootschap het totaal aantal algelegde K.M. te controleeren", maar Burgemeester en Wethouders hebben, wanneer de boeken niets zeggen, niet de bevoegdheid om een bepaalde wijze van boekhouden voor te schrijven, terwijl bijv. de fiscus wel dergelijke voorschriften kan geven. De heer Wilbrink was aanvankelijk niet voornemens ge weest zich in de debatten te mengen, maar daarin zijn dus danige elementen naar voren gekomen, dat hij er iets van wil zeggen. De heer Bosman heeft gezegd, dat een subsidie van 4.00Ü.wel voldoende zal zijn. Nu is dat zonder meer niet zoo gemakkelijk te beoordeelen, maar, gezien de motieven van den heer Bosman en van de Commissie van Financiën, gevoelt spreker veel voor het voorstel van den heer Bosman. Ook spreker is van oordeel, dat de exploitatie van de bussen en van de garage bij elkander behooren. Anders kan men altijd op een heel fatsoenlijke manier de zaak zoo stellen, dat het nevenbedrijf, de garage, behoorlijke winsten maakt, al wordt er op de bussen dan ook verloren. Spreker meent, dat geen enkele busonderneming in Nederland voor het onderhoud en het aanschaffen van onderdeelen naar een particuliere garage gaat. Wanneer er een subsidie zal worden verleend, dan behoort de exploitatie van de garage te worden ondergebracht bij de exploitatie van de bussen. Dan kan men pas tot een zuiver inzicht komen van het tekort. Toen de heer Groeneveld aan het woord was, heeft spreker zich afgevraagd, of het nu wel nuttig was de zaak met den directeur te gaan bespreken, vóór zij in den Raad werd behandeld, maar achteraf is de noodzakelijkheid daarvan toch wel gebleken, want de heer Groeneveld heeft medegedeeld,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 13