330 .MAANDAG 1 DECEMBER 1930. loozen eventueel van die Kerstgave zal genieten, daarvoor een speciale spoedvergadering bijeen te roepen. De heer van Stralen protesteert, tegen hetgeen de heer Wilbrink den sociaal-democraten in de schoenen wil schuiven. Waar hij zegt, dat het er op lijkt, alsof zij Burgemeester en Wethouders niet de gelegenheid hebben willen geven zelf standig met voorstellen te komen, wil spreker even mede- deelen, welke gedragslijn de sociaal-democraten de laatste jaren ten aanzien van deze zaak hebben gevolgd. Er is een tijd geweest, dat het noodzakelijk was, dat de sociaal-demo craten elk jaar opnieuw voorstellen indienden tot het toe kennen van een Kerstgave, tot het verstrekken van goed- koope cokes enz., omdat die voorstellen telken male door Burgemeester en Wethouders werden bestreden, maar door de meerderheid van den Raad aangenomen, totdat het College heeft ingezien, dat het de wensch van den Raad was, dat ieder jaar die maatregelen in het belang van de werkloozen werden genomen. De laatste jaren zijn zij dan ook zelf met voorstellen in die richting gekomen en, waar nu aan de sociaal-democraten propaganda wordt verweten, wijst spreker er op, dat dezen sinds dien tijd geen voorstellen van die strekking meer hebben gedaan, vrijwel zeker wetende, dat Burgemeester en Wethouders zelf voorstellen zouden indienen. De heer Wilbrink heeft Burgemeester en Wethouders hulde gebracht voor hun initiatief in dezen. Spreker wist heel goed, dat Burgemeester en Wethouders dit jaar weer met een voorstel zouden komenalleen is het spreker tegengevallen, dat het niet in deze Raadszitting is gedaan, en daaruit heeft spreker geconcludeerd, dat Burge meester en Wethouders in een volgende zitting, vóór 24 December, tijdig met een dergelijk voorstel zouden komen. Uit de mededeeling van den Wethouder bleek, dat men er niet aan gedacht heeft en dat het nog even opgerakeld moest worden. Dat dit voorstel niet op de agenda staat, is in elk geval niet sprekers schuld; als het daarop gestaan had, had het regelmatig behandeld kunnen worden; nu is het een spoedeischend voorstel, waar spreker niets van wist, en spreker vraagt nu, wat hij anders bij de rondvraag had gedaan, n.l. verhooging van den toeslag en uitbreiding van hen, die er voor in aanmerking komen. Wie ter wereld kan spreker deze houding kwalijk nemen en spreker begrijpt niet, hoe de heer Wilbrink nu kan zeggen: daar had je eerder mee moeten komen. Die zoekt blijkbaar altijd gelegenheid om spreker op den kop te kunnen tikken. Spreker heeft het College gelegen heid gegeven met voorstellen te komen en nu moet hij hier, en nergens anders, met zijn opmerkingen komen. De heer Wilmer had geen bezwaar tegen uitbetaling na Kerstmis, maar dit is een Kersttoeslag, die moet dienen om iets extra's aan te schaffen voor Kerstmis. De heer Wilmer acht het niet waarschijnlijk, dat het vóór Kerstmis uitbetaald kan worden, maar het is de eenige mogelijkheid. De heer van Stralen zegt, dat in vorige jaren zelfs de menschen, die 1 of 2 dagen na Kerstmis pas recht op steun kregen, dien toeslag niet ontvangen hebben; zoo precies wordt dat bij Sociale Zaken uitgezocht. Spreker geeft nogmaals in overweging aan het College om zijn voorstel terug te nemen tot een volgende vergadering. Wanneer Burgemeester en Wethouders niet tijdig mochten berichten, dat aan sprekers voorstel gevolg wordt gegeven, of wanneer het College ook niet bereid is een spoedeischende vergadering uit te schrijven, dan zal de sociaal-democratische fractie niet aarzelen daar voor een spoedeischende vergadering aan te vragen; de heeren moeten het zelf maar weten. De heer van Eck zegt, dat de heer van Stralen inderdaad reeds in de fractie medegedeeld had, dat waarschijnlijk een voorstel van Burgemeester en Wethouders komen zou, maar hij achtte het beter het initiatief aan Burgemeester en Wet houders te laten, doch was van plan een amendement in te dienen. Hij moest veronderstellen, dat Burgemeester en Wet houders daarmede tijdig zouden komen, en kon niet weten, dat Burgemeester en Wethouders op het laatste oogenblik met dit voorstel zouden komen en dat het in de volgende vergadering niet meer tijdig zon kunnen gebeuren. De Voorzitter heeft spreker verkeerd begrepen; spreker heeft niet gezegd, dat het College met een afwijzend prae- advies zou komen, en heeft dit ook niet verondersteld, maar hij heeft gezegd: wanneer Burgemeester en Wethouders af wijzend praeadviseeren, dan is de kans, dat het amendement van den heer van Stralen wordt aangenomen in de vergade ring van 22 December uiterst gering, omdat het vóór Kerstmis niet meer zou kunnen worden uitgevoerd, en daartegen heeft spreker zich verzet. Het is bovendien zeer ongewenscht, dat de menschen het pas na Kerstmis zouden ontvangenspreker sluit zich te dien opzichte bij den heer van Stralen aan en dringt aan op het houden van een vergadering op 15 December. Kunnen Burgemeester en Wethouders deze toezegging niet doen, dan zal spreker namens zijn fractie een spoedeischende vergadering over deze zeer belangrijke zaak aanvragen. De heer Goslinga wijst er op, dat, indien Burgemeester en Wethouders dit voorstel tevoren hadden ingediend en de heer van Stralen er amendementen op voorgesteld had, het College toch had moeten voorstellen de zaak aan te houden, ten einde te kunnen nagaan, welke de consequenties van eventueele aan neming dier amendementen zouden zijn. De heer van Stralen voegt spreker toe, dat Burgemeester en Wethouders de amendementen dan Zaterdag zouden hebben gehad. Spreker meent echter, dat het College de noodige berekeningen niet zoo spoedig had kunnen maken. De heer Verweij: De berekening van de kosten bij ver hooging van het percentage van 25 tot 50? De heer Goslinga antwoordt, dat het gaat over de uitbrei ding >an het aantal personen. Indien de heer van Stralen tijdig zijn voornemen te kennen had gegeven om met derge lijke voorstellen te komen, had de zaak met kennis van zaken besproken kunnen worden, hetgeen nu het geval niet is. Het denkbeeld van Burgemeester en Wethouders acht spreker het beste de werkloozen zullen bij verwezenlijking daarvan geen schade lijden en daarom dringt hij er op aan het voorstel van hen aan te nemen en de voorstellen van den heer van Stralen in handen te stellen van het College ten fine van praeadvies. De heer Wilbrink wenscht te verklaren, dat de voorstelling van zaken, welke de heer van Stralen heeft gegeven, hem zeer natuurlijk lijkt. Hij neemt aan, in tegenstelling met de zooeven door hem verkondigde meening, dat de heer van Stralen het recht heeft de zaak te behandelen zooals hij dat heeft gedaan. Toch geeft spreker hem in overweging de zaak niet te forceeren en niet den Raad te dwingen tot het houden van een spoedeischende vergadering, omdat z. i. daardoor de zaak zelve niet zou worden gediend. De heer Manders heeft uit de discussies een geheel andere meening gekregen dan de heer van Eck aanvankelijk had. Hij had alle reden om te verwachten, dat de Raad op de voorstellen van den heer van Stralen een gunstig praeadvies zou krijgen. De discussies zijn thans echter in troebel water geraakt en nu acht spreker den weg, door Burgemeester en Wethouders aaugegeven, den juisten weg. Indien de sociaal democraten met het voorstel van Burgemeester en Wethouders meegaan, dan lijkt hem dit, ook in aanmerking genomen de toezeggingen, welke tusschen de regels door zijn gedaan, het meest in het belang van de werkloozen. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De Voorzitter gpeffc nogmaals het woord aan den heer Goslinga tot het doen van een voorstel namens het College. De heer Goslinga zegt, dat het wenscbelijk is, dat Burge meester en Wethouders gemachtigd worden om gedurende de maand December 1930 en het eerste kwartaal van 1931, zoo noodig. tot opneming van kasgelden te kunnen overgaan. Zooals den Raad bekend is, heeft de opbrengst ad 1.900.520. van de in October 1930 gesloten 4% geldleening in hoofdzaak gediend tot aankoop van de aandeelen in de N. V. «Leidsche Duinwater Maatschappij" en ter voorziening in de uitgegeven gelden voor aflossing van de in 1924 bij de R. V. S. gesloten hypothecaire geldleening voor woningbouw. Het bedrag, waarin, krachtens door den Raad genomen besluiten, thans door geldleening zou zijn te voorzien, bedraagt f 4.250.000.waarvan reeds een bedrag van 3.000.000. is uitgegeven, waarvoor kon worden beschikt over de door Gemeentebedrijven e. d. bij den Gemeente-Ontvanger in depót gegeven gelden, over het saldo van het Stadhuisfonds en over de Reserve voor Algemeene doeleinden. Aangezien echter binnenkort groote betalingen zijn te doen, onder andere wegens renten van geldleeningen, te betalen pensioensbijdragen enz. aan het Algemeen Burgerlijk Pensioen fonds en aannemingstermijnen van groote werken, is het zeer waarschijnlijk, dat aan het einde van dit jaar of/en in het eerste kwartaal 1931 tot opneming van kasgeld zal moeten worden overgegaan. In verband met een en ander zouden Burgemeester en Wethouders het maximumbedrag der kasgeldleeningen voor genoemd tijdvak gaarne zien vastgesteld op i.000.000. waarbij uiteraard wTeder buiten beschouwing is gelaten de som van f 70.000.tot welk bedrag, ingevolge krachtens Raads besluit van 29 Juni 1927 met de Bank voor Nederlandsche

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 8