MAANDAG 1 DECEMBER 1930. 327 van die automaten een veelvuldig gebruik zullen maken, terwijl de kleine winkelier wegens zijn bekrompen middelen, daar niet toe zal komen. Daardoor zal ook weer ongelijkheid ontstaan. De heer Goslinga zegt, dat de groote winkeliers geen gebruik maken van de automaten; dat zijn juist de kleine winkeliers. De heer van der Reijden zegt, dat men niet weet, wat komen kan, als de wet eenmaal ingevoerd is. De heer Wilbrink zegt, dat men de stad toch niet vol kan zetten met die automaten. De heer Goslinga wil dat juist met deze belasting beletten. De heer Elkerbout meent, dat er wel aanleiding toe bestaat om die automaten zwaarder te belasten. Werd het gebruik van dergelijke automaten vrij algemeen in een stad doorge voerd, dan was de oneerlijke concurrentie uitgesloten, maar, indien slechts enkelen zulk een toestel aanschaffen, dan zien andere winkeliers met leede oogen, dat hun concurrenten ver- koopen op een tijdstip, waarop zij dat niet meer kunnen doen. Nu zal men zeggen, dat zij dan zelf ook zulk een automaat moeten aanschaffen, maar spreker acht dat niet den aangewezen weg. Zijn bedoeling is juist, dat er zoo min mogelijk van die dingen in een stad zullen komen, opdat zij, die ze niet hebben, zich niet zullen behoeven te ergeren aan degenen, die ze wel hebben. Daar men hier eigenlijk bezig is aan het ondergraven van een wettelijke bepaling, die pas in het leven geroepen is, is er, naar spreker meent, aanleiding om een hooger bedrag dan het voorgestelde te heffen. De heer Goslinga merkt op, dat de heer Eikerbout zou moeten voors'ellen om geen automaten op de openbare straat toe te laten voor den verkoop van wat ook. Het zou echter de vraag zijn, of zulk een voorstel een meerderheid in den Raad zou verkrijgen, maar hij kan niet de oplossing zoeken in een hooger tarief, omdat dan juist zou gebeuren, wat de heer van der Reijden vreest, n.l. dat de groote en rijke winkeliers zich wel automaten aanschaffen en de kleinen niet. Waar* de winkelsluiting een Rijkszaak is geworden, al is de Gemeente in artikel 9 bevoegd verklaard enkele aanvul lingen te geven, heeft men daarvan de volle consequentie te trekken en te zeggen: het is een zaak van het Rijk, de wet laat automaten toe en, als deze geplaatst worden op den open baren groud, zullen wij er retributie van heffen. Wat de heer Eikerbout wil, n.l. het verbieden van automaten om daardoor de werking van de wet te redden, is een indirect ingrijpen op een terrein, dat de Rijkswetgever aan zich heeft getrokken. De Voorzitter zegt, dat de heer Eikerbout bedoelt, dat Burgemeester en Wethouders moeten zorgen, dat er niet te veel van die automaten komen. De aandacht van het College is daarop reeds gevestigd. Voorzoover spreker kan nagaan, is het aantal ingekomen aanvragen vooralsnog gering. Het beste is de zaak eens aan te zien en af te wachten, wat dit onderdeel van het tarief uitwerkt. De heer Wilbrink zegt, dat de Wethouder hem, ten aan zien van het laatste punt, door hem besproken, allerminst heeft bevredigd. De Wethouder heeft het argument gebezigd, dat de winkeliers aan de zuidzijde van de straat geen last hebben van de zon en voor hun uithangbord moeten betalen, terwijl zij, die aan den anderen kant wonen, geen uithang bord noodig hebben, maar eenvoudig op hun zonnescherm een reclame aanbrengen. De heer Goslinga weet echter wel, dat deze laatste win keliers wel verplicht zijn hun naam of het kenmerk van hun winkel op dat zonnescherm aan te brengen, omdat het publiek van de straat af niet kan zien, wat achter dat zonnescherm is verborgen. Van een dergelijke reclame retributie te heffen is de gedachte van de kleine dingen. De heer Elkerbout zegt, dat Burgemeester en Wethouders zelf reeds, daar zij het tegenwoordige tarief verdubbelen, er mede rekening houden, dat aan die automaten zoo weinig mogelijk uitbreiding moet worden gegeven. Spreker is het daarmede volkomen eens en stelt daarom voor het tarief voor automaten op 25.te brengen. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amen dement van den heer Elkerbout, luidende: «Ondergeteekende stelt voor Tarief B alinea 20, alsmede Tarief D alinea 9 sub 2 van 5.op 25.te stellen.' Dit amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt, op voorstel van den Voorzitter, besloten dit amendement te behandelen bij artikel 1 der ontwerp-verordening. De algemeene beschouwingen worden gesloten. Beraadslaging over artikel 1 (Zie Ing. St. bl. 155), waarbij de Voorzitter tevens aan de orde stelt het amendement van den heer Elkerbout. De Voorzitter ontraadt namens het College dit voorstel. De heer Goslinga zegt, dat men, indien men het tarief voor automaten hoven gemeentegrond te hoog stelt, het gevaar loopt, dat men ze zooveel mogelijk zal plaatsen in portieken, of in de winkels zelf en dan heeft de gemeente er geen enkel voordeel van. Het is wel vaak gemakkelijker ze buiten te plaatsen, maar als men f 25.heft, zal men ze veel meer binnen plaatsen; voor de gemeentefinanciën is dit dus een gevaar. Het is trouwens een gewilde wijze van verkoop; dit is ook gebleken bij de behandeling der wet, toen een amen dement om de automaten te verbieden verworpen is. Op deze gronden ontraadt spreker het amendement. De heer Elkerbout zegt, dat, als de Wethouder vreest, dat er geen geld in het laadje zal komen, en de Raad ook blijk baar er niet zooveel animo voor toont, hij daarom zijn amen dement zal intrekken. Aangezien het amendement van den heer Elkerbout is in getrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De heer Wilbrink is tegen de belasting op zonneschermen en dient een daartoe strekkend voorstel in. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement van den heer Wilbrink, luidende: uOndergeteekende stelt voor, uit de verordening te schrappen het heffen van belasting voor het aanbrengen van reclames op zonneschermen". Het amendement van den heer Wilbrink wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraad slaging uit. De heer Bergers deelt mede, dat de middenstand zich met deze kwestie niet heeft bezig gehouden, omdat de winke liers, die een uithangbord of een lichtbak hebben, ook moeten betalen en het dus uit een eerlijkheidsoogpunt niet zou aangaan, om hen, die hun reclame op een zonnescherm plaatsen, vrij te laten, te minder waar die zonneschermen wel eens voor en na het schijnen van de zon uithangen. Het amendement van den heer Wilbrink wordt met 18 tegen 13 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Coster, Manders, van Tol, Zitman, Romijn, Parmentier, Wilmer, Goslinga, Splinter, Reimeringer, Tepe, van Stralen, Bergers, Bosman, Mevrouw Braggaarde Does en de heeren Donders, Groeneveld en Verweij. Vóór stemmen: de heeren de Reede, Meijnen, Kooistra, Schüller, van Es, Wilbrink, van Rosmalen, Elkerbout, Vallent- goed, van der Reijden, de Waal, Koole en van Eek. Artikel 1 wordt daarop zonder hoofdelijke stemming en de artikelen 2 t/m 4 achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 5. De heer de Reede vestigt er de aandacht op, dat in dit artikel de navordering wordt geregeld en wordt bepaald, dat het na te vorderen bedrag met het viervoud daarvan wordt verhoogd, indien de heffing is achterwege gebleven, doordat de belastingplichtige zonder geldige vergunning het gebruik of genot heeft gehad van de in deze verordening bedoelde werken enz. Belasting-technisch is bet niet juist, om in dit geval een dergelijk verhoogd recht te heffen. Het gaat hier om zaken, welke men niet maar zoo buiten de gemeentelijke autoriteiten om kan verheimelijken, zooals dat bij andere belastingen wel het geval is. Een viervoudig recht lijkt spreker buiten de verhoudingen van deze verordening te liggen. Spreker heeft hierop de aandacht gevestigd, omdat het gewenscht kan zijn deze belastingverhooging met de noodige soepelheid toe te passen. In verband met de zeer geringe bedragen, die worden geheven, zal spreker geen voorstel tot wijziging doen en alleen in overweging geven voorzichtig te zijn met de uitvoering van dit artikel.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1930 | | pagina 5